Redactioneel

Abraham de Geweldige, door Albert HahnDe kiem voor dit nummer werd gelegd in benauwdheid aan de bar van een Overijssels conferentieoord, waar een samenwerkingsverband van theologisch onderzoekers enkele dagen doorbracht. Staand aan die bar en verwikkeld in een gesprek met enkele theologen van klaarblijkelijk Kuyperiaanse komaf had Derk Stegeman, van oer-hervormde huize, de euvele moed enkele opmerkingen over dr. A. Kuyper te maken die hun uitwerking niet hebben gemist. Kuypers theologie zou haar zeggingskracht grotendeels hebben verloren; zijn gedachtegoed zou in de toekomst weinig waarde hebben voor de kerk en de theologie in Nederland. Zoiets moet het zijn geweest. Het was in elk geval voldoende om een vlammend vuur te doen ontsteken in de ogen van zijn gereformeerde gesprekspartners. Terwijl deze hun wijsvingers dreigend in zijn borstbeen priemden (een grap over de ‘Worgwetten’ hield hij wijselijk voor zich), maakten zij hem verbaal duidelijk hoe schromelijk hij zich had vergist en non-verbaal hoe gevoelig de zaak klaarblijkelijk lag. Vanaf dat moment liep hij rond met de vraag naar de plaats van Kuypers gedachtegoed in de context van een protestantse kerk, die meer en meer de kloven van Afscheiding en Doleantie lijkt te overbruggen.

Twee jaar geleden publiceerden Gerard Dekker en Gerben Heitink, beiden emeritus-hoogleraar aan de Vrije Universiteit, hun boekje Samen op de goede Weg? Het geschrift is eigenlijk een fel maar onderkoeld pamflet tegen de beoogde fusie van de drie Samen op Weg-kerken. Tegelijk pleit het voor een eigentijdse kerk, die veel meer gereformeerd dan hervormd van aard is. De gereformeerde traditie zou namelijk beter voor de moderniteit toerusten dan de hervormde, aldus Dekker en Heitink. Het blijkt vooral Abraham Kuyper te zijn aan wie de ‘waardevolle elementen uit de gereformeerde traditie’ (zo luidt de titel van het vierde hoofdstuk) worden ontleend. Samen op de goede Weg? bevestigt dus niet alleen de vraag naar de actualiteit van Kuypers gedachtegoed, maar onderstreept ook het belang van deze vraag tegen de achtergrond van het kerkelijk fusieproces. Vanaf het moment van verschijnen heeft Samen op de goede Weg? een stevig stempel op de discussie gezet, niet in de laatste plaats dankzij de bespreking in Trouw: ‘Gereformeerden zullen erop achteruitgaan, want ze moeten hun moderne kerk-vorm (democratisch, bottom-up) inleveren voor de ouderwetse, hervormde vorm, die top-down is’.

Zo drongen de vragen zich op. In hoeverre overbrugt ‘SoW’ eigenlijk de verschillen? Zal Kuypers Kloof de toekomstige Protestantse Kerk in Nederland blijven verdelen? Hoe diep is zij eigenlijk, hoe steil zijn haar wanden? En gaat het hier om oud zeer? Zijn het vooral achterhoedegevechten van mensen die hun eigen traditie moeilijk kunnen loslaten? Of worden belangrijke vragen gesteld en wezenlijke thema’s opnieuw verkend? Over deze vragen gaat het symposion dat door Michsjol in dit themanummer in scène is gezet. In vier bedrijven wordt de kloof verkend en afgetast, waarna vanuit ons aller moederkerk enkele slotwoorden klinken van roomse reactie en relativering. Theo Salemink las daartoe alle bijdragen.

De eerste twee bijdragen in Kuypers Kloof hebben tot doel het geheugen op te frissen en de kennis bij te spijkeren. Leo Koffeman zet de hervormde en gereformeerde elementen in de nieuwe kerkorde op een rijtje. Hij kan maar weinig Kuyperiaanse invloeden ontdekken. Dirk van Keulen roept het beeld op van Abraham de Geweldige, de geboren massapoliticus, scheurmaker en reformator. De kloof van Kuyper blijkt zo oud als de man zelf. Ook destijds was je voor of tegen Kuyper , een middenweg bestond niet.

Waar Van Keulen nog onderscheid maakt tussen Kuyper als theoloog, journalist en politicus, daar verdwijnt iedere nuance zodra we ons verdiepen in de hekel aan Kuyper. Willem van der Meiden en Harm Dane laten er weinig twijfel over bestaan dat hervormde en gereformeerde – want die zijn er zeker ook! – tegenstanders van de ‘man van de grote greep’ eensgezind samen op weg zijn. Wat hen betreft was Kuyper vooral een machtswellusteling, die trouw aan het evangelie verwarde met eigenzinnige zelfbevestiging en een wankele ideologische basis maskeerde door in ‘zijn’ kerken een verstikkende cultuur van gehoorzaamheid te creëren.

Eigenlijk blijkt slechts één auteur nog in positieve zin door Kuyper te worden geïnspireerd. Opvallend genoeg is Gerard Dekker ook de enige in het gezelschap die de Protestantse Kerk in Nederland niet de zijne wil noemen; de dwang die hij van bovenaf voelt vindt hij onacceptabel. Dekker acht Kuypers kerkmodel meer geschikt voor onze moderne tijd met haar secularisatie en godsdienstige pluraliteit, dan het model van de nieuwe kerk die Kuypers visie negeert.

Terecht, menen Martien Brinkman en Marco Luijk. Want zoals Kuyper het deed, kan het niet meer. Zijn ‘orthodoxe moderniteit’ leidde tenslotte tot te weinig openheid. Bovendien vinden zij met Leo Koffeman dat het top-down–bottom-up-conflict niet op Kuyper kan worden teruggevoerd. Diens kerkmodel is in de gereformeerde kerken al lange tijd verlaten en ook de hervormde kerk is niet de regentenkerk waarvoor zij wel wordt versleten. Eigenlijk is deze kwestie vooral een zaak van oud zeer en van oude beelden, die maar blijven voortwoekeren. Blijkbaar hebben we nog niet allemaal gemerkt dat we Kuyper in feite al lang ontgroeid zijn. Overigens geldt dat ook voor het typisch hervormde concept van de volkskerk, voegt Luijk daaraan toe: het beeld is door de werkelijkheid ingehaald.

Redelijk eensgezind zijn de hervormde Luijk en de gereformeerde Brinkman ook in hun pleidooi voor de opwaardering van het ambt van predikant, al gaat Brinkman hierin – met een gereformeerde voortvarendheid? – het verst met zijn voorkeur voor een protestantse bisschop boven wisselende functionarissen. Beide zijn eerder beducht voor teveel democratisering dan voor te weinig. Toch blijven ze hun eigen tradities trouw: Brinkman pleit voor een ‘bepaald besef van antithese’ en Luijk onderstreept hoezeer alleen het brede verband van de kerk de gemeente voldoende toerust voor haar taak in de wereld.

Herman Noordegraaf zoekt in zijn bijdrage over de erfenis van de apostolaatstheologie naar een modus vivendi voor de kerk in de wereld van de 21e eeuw en vindt het begrip ‘kritische participatie’. Kuyper heeft hij daarbij niet meer nodig en die komt in zijn artikel dan ook nauwelijks voor. Misschien zat Derk Stegeman er aan die bar in het Overijsselse toch niet zo vreselijk ver naast met zijn opmerkingen over de oude geweldenaar.

Kuyper was een kind van zijn tijd. Dat benadrukt Theo Salemink in zijn epiloog door er fijntjes op te wijzen dat de Geweldige met zijn orthodoxe huiver voor de geest van de moderne wereld veel gemeen had met de paus van die dagen. Moet Kuyper dan definitief worden bijgezet in de galerij der groten? Salemink mag het nodige afdingen op Kuyper als typisch gereformeerde held, hij meent dat wat meer achterdocht tegen de tijdgeest ook vandaag op zijn plaats zou zijn. Wat dat betreft kunnen we nog van Kuyper leren. Tegelijkertijd relativeert hij de gehele top-down en bottom-up discussie door te stellen dat verzet even goed kan komen van een ‘democratische basiskerk’ als van een ‘hiërarchische machtskerk’. En de discussie over de vraag welke rol de kerken in onze samenleving te spelen hebben, verdient – met of zonder Kuyper – in de Protestantse Kerk in Nederland alle aandacht.

Twee opmerkingen moeten ons tenslotte nog van het hart. Om te beginnen is dit Kuypernummer een ‘parade der mannenbroeders’ (Ben van Kaam) geworden. In eerste instantie was dit ons een doorn in het oog, maar in tweede instantie viel ons in dat dit wel eens met de aard van de zaak te maken zou kunnen hebben. Is ‘Kuyper’ een ‘mannenonderwerp’?! Hier zou een onderzoek uitkomst moeten bieden, maar een kleine steekproef heeft ons althans in het vermoeden bevestigd dat dit inderdaad het geval is. Ten tweede komen net zomin als de vrouwen de lutheranen in dit nummer aan bod. Wij hopen dat dit in de PKN anders zal zijn.