Beste Tzvi

Voorwerk

Na rijp beraad heb ik besloten om middels een brief antwoord te geven op je artikel over de parabel van de verloren zoon. Ik ben zeer verheugd dat je de handschoen oppakt en je je buigt over een tekst uit mijn traditie. Vanuit onze vriendschappelijke relatie bekeken is het begrijpelijk dat je jezelf heel bescheiden aankondigt als naïeve lezer. Onwillekeurig, denk ik, klinkt hierin een oordeel over mij door, wanneer ik jouw geschrift TeNaCh lees. Oftewel blijf ik als christen sowieso een naïeve lezer van wat in mijn traditie het Oude of Eerste Testament wordt genoemd? Ik vind dat een terechte vraag, die ik tussen de regels door in deze brief zal beantwoorden. Gaandeweg je verhaal verlies je je schroom, ga je voluit en ontpop je je als een meer dan kritisch gesprekspartner. Dat komt met name vanuit je belang als directeur van de Folkertsmastichting, met de aankondiging een rabbijns commentaar op het Nieuwe testament te organiseren. Je wilt rechtzetten; aan 1800 jaar mishandeling een eind maken. Akkoord, Jezus is een jood die vanuit een joodse context spreekt. Van harte onderschrijf ik je hoop dat door het leren en door de erkenning we de eeuwen van vervreemding zullen overbruggen.

Hoewel je in vele leerhuizen veel baanbrekende inzichten hebt verschaft, breng je me nu toch wel enigszins in verwarring. Mijns inziens plak je 1800 jaar mishandeling op de tekst, zodat deze ondergesneeuwd raakt. In feite ben je helemaal geen naïeve lezer, want je brengt je eigen achtergrond en geschiedenis mee. Je valt de tekst in de rede, voordat deze zijn eigen geheimen kan prijsgeven. Het valt te prijzen dat je hiermee open kaart speelt. Dat maakt je kwetsbaar. Want, zo vraag ik me af, heb jij niet te snel je oordeel klaar over de jongste zoon, en identificeer je je niet te snel met de oudste? Valt niet in het oog dat wat de jongste doet, zeer ongewoon is? Moet daar direct een moreel oordeel worden gegeven? Verder had ik verwacht dat bepaalde elementen in het verhaal bij jou herkenning zouden hebben opgeroepen. Jouw leesbril is je eigen traditie, en wel bepaald de Talmoed. Goed, je zult begrijpen dat ook ik niet een naïeve lezing kan bieden. Ik probeer enigszins uit mijn traditie los te komen, vooral weg uit de dogmatiek. Toch wil ik de tekst nog eens met je langslopen. Mijn invalshoek zal bijbels-theologisch zijn. Dit doe ik vanuit de gedachte dat het joodse geloof moeder van mijn christelijk geloof is. Vanuit respect en verbondenheid sta ik open voor kritiek, en hoop ik dat je mijn visie niet euvel zult duiden?

Zoonlief

De parabel begint haast klassiek: een mens had twee zonen. Ik hoef je niet te vertellen dat in deze aankondiging een waaier aan bijbelse verhalen meeklinkt. Zoonlief vraagt zijn deel, niet meer en niet minder. Vader verdeelt onder beide zonen zijn bezit, ook wel vertaald: de leeftocht. Zou dit zoiets kunnen betekenen dat hij ook zijn geestelijk bezit of vermogen uitdeelt? Enige dagen later gaat zoonlief op pad naar een ver land, en jaagt er alles doorheen. Hij leeft reddeloos. Hij geeft alles weg - hij heeft het toch ook maar gekregen. Ik geef maar door. Vader heeft het immers toch ook van de hand gedaan? Wat moet je met alles wat je hebt? (Wat wil je, met een hemelse Vader die het zelfs laat regenen in de woestijn?) Ik wil daar niet direct een moreel oordeel aan wagen. Wel aan die hongersnood, want dat is in dit verhaal een signaal dat er onrecht geschiedt? De verhoudingen zijn verkeerd. Dat blijkt uit de mededeling dat de minste der mensen (dagloner bij de varkens) niet eens het voer van de minste der beesten (onreine varkens) krijgt aangereikt. Der Mensch ist was er isst. Met een lege maag is het slecht slapen. Hij mag dan weliswaar al het zijne kwijt zijn, zijn positieven heeft hij bewaard. (Ik vind de zoon hier ook wel iets weg hebben van Job op de vaalt.) Wanneer het vele weg is, komt het goede aan bod? In den vreemde denkt hij aan zijn vader. Thuis is gerechtigheid: de dagloners krijgen meer dan het gewone. Zij kennen brood in overvloed. Vader is zelfs goed voor de minsten, de dagloners. Zoonlief komt in beweging, hij staat op. Niet bij de pakken neerzitten, maar actie. Opstaan, zoals die vele voorvaderen en moederen.

Wat is nu zijn zonde? Dat hij niet beantwoordt aan zijn bestemming: zoon van de vader te zijn. Hij is een dagloner zonder loon geworden, die wenst als een dagloner met loon te worden behandeld. Erst kommt das Fressen, dann die Moral. Het lijkt erop dat hij het zoonschap heeft verkwanseld. Althans, zo voelt hij dat. Tegenover de hemel is hij geen mens meer, tegenover zijn vader geen zoon. Het klinkt als: eigen schuld dikke bult. Maar die hongersnood - dat is toch niet zijn schuld. Hij is het slachtoffer geworden van onrecht. In een samenleving waar recht en gerechtigheid geschiedt, krijgt de arme ruimte om de randen van het veld na te lezen. De jongste zoon, het slachtoffer, wordt dader van zijn eigen misere. Zo gaat dat nog steeds - ook vandaag de dag krijgen de armen de schuld, en trekken ze aan het kortste eind in een samenleving waar de topsalarissen hemelhoog zijn. De zoon is gehersenspoeld. Een mantra voor onderweg: Ik ben niet meer waard - klinkt als: waardeloos. Is dit een economische term, of is de economie met religieuze termen beladen?

Het opstaan van de zoon en terugkeren naar huis verloopt gelijk aan de vader die vanuit de verte zijn zoon ziet en het huis uitrent. Als Abraham rent hij zijn bezoek tegemoet, en slacht het gemeste kalf voor de maaltijd. De zoon is nog niet uitgesproken over zijn zonde of vaderlief onthaalt hem en kleedt hem. Hij krijgt dezelfde honneurs en waardigheid als Jozef wanneer deze door farao uit het gevang wordt gehaald. Is de vader een Egyptische vader, die zijn jongste zoon op de troon hijst?

Intermezzo

Het doet mij denken aan de paradox tussen enerzijds de persoon van Salomo die een Egyptische vrouw huwt, en als gevolg min of meer als een Egyptisch vorst heerst over Israel. En nota bene de Tempel bouwt! Terwijl in het verhaal over Jozef naast farao, een beeld naar voren komt van een Hebreeuwse vorst op een Egyptische troon. Een graanschurenbouwer! Die overigens ook niet wars is van Egyptische maatregelen, als het gaat over het accumuleren van grond. Het verhaal van Jozef gelezen als een spiegelverhaal dat draait om de vraag: wie is deze, met welke (gezalfde) koning heeft Israël van doen?

Merk hoe Juda, als zoon van Jacob, tegen Jozef spreekt over zijn vader: uw knecht, mijn/onze vader (Gen 43/44). Vader als knecht van de zoon, die heer wordt genoemd. Juda die zichzelf ook knecht noemt tegenover Jozef (zijn broer). Voor hem is Jozef: mijn heer.

Een discussie die in het evangelie van Lukas speelt rondom psalm 110 (Lukas 20 vs 41-44). Jezus vraagt zijn omstanders: Hoe kan men zeggen dat de Christus (Hebreeuwse woord: messias) een zoon van David is? David zelf immers zegt in het boek der Psalmen: ''gezegd heeft de Heer tot mijn heer: zet u aan mijn rechterhand tot ik uw vijanden heb gelegd als een voetbank onder uw voeten.'' (Naardense Bijbel). David zegt tegen zijn zoon ''heer''. Het draait in deze discussie om de vraag of de zoon van David-''heer'' lijkt op zijn vader, of andersom: waarin lijkt David op zijn ''heer'', nl. zijn zoon? Opmerkelijk dat over deze vraag gesproken wordt vanuit de Psalmen. Daarin rijst een ietwat ander beeld op van David dan vanuit de profetische boeken? David is een opgejaagde, voortvluchtige, kwetsbare voorganger, in tegenstelling tot koning David als een oosters koning, die verdeelt en heerst. Herhaaldelijk klinkt in het evangelie de vraag van omstanders: wie is deze? Hoe kunnen we deze Jezus bevatten. Voor alle duidelijkheid: Lukas laat deze discussie plaatsvinden in de boezem van Israël: in de Tempel. Het gaat dan uiteindelijk ook over de vraag of ''deze'' Israel gaat verlossen van zijn vijanden, de Romeinen? Op die vraag geven de vier evangelisten ieder op eigen wijze een antwoord. Wat Jezus er zelf van vindt - dat weten we niet?! Uit overlevering.

Vaderlief

Vader onderbouwt zijn royale onthaal met de woorden: deze zoon van mij was dood en leeft, verloren en weer gevonden! Nota bene: over Benjamin, de jongste zoon van Jacob, wordt gezegd: de jongen kan zijn vader niet verlaten, want verlaat hij zijn vader, dan zal deze sterven (Gen 44 vs 22). Zo bekeken betekent de terugkeer van de zoon tevens dat de vader (weer) leeft! Ze komen beiden tot leven. Nu laat de vader zien wat feesten is! Zoonlief is een aardje naar zijn vader? Beide heren hebben iets met (uit)delen. Maar ook omgekeerd gaat de vader in het spoor van zijn zoon. Zoonlief gaat het huis uit, en ook vader komt uit zijn huis. Beiden verlaten het vertrouwde om buitenshuis zichzelf te (her)vinden. Geen kortzichtige vader, maar een vader die wijd ziet. Eerlijk gezegd denk ik dat de vader leert van zijn zoon die het huis uitgaat en weer terug kan of durft te komen! Door de zoon verandert de vader. Daar heeft die oudste zoon moeite mee.

Ze omhelzen en kussen elkaar. Al die tijd heeft hij uitgekeken naar zijn zoon. Hem de ruimte gegeven om tot zichzelf te komen. Nu kussen ze elkaar als Jacob en Jozef. De vader voelt alles in zich bewegen. Vol ontferming voelt hij zijn ingewand, zijn baarmoeder. Een moederlijke vader. De oudste zoon is op het land - hoe klassiek! Hij komt thuis en hoort muziek - er wordt volop gefeest. Hij vraagt een van de jongens en hoort dat zijn broer is thuisgekomen. En dat het gemeste kalf geslacht is. Hij is woedend en wil niet naar binnenkomen. Dan volgt de ontknoping, de laatste scène. Het is goed te onderscheiden dat dit gesprek tussen vader en zoon verloopt langs de lijn van een discussie tussen schriftgeleerden. Zo in vs 29: hij antwoordde en zei. Volgens mij is dit een soort standaarduitdrukking, die als ik me niet vergis ook door rabbijnen en/of in de Talmoed wordt gebruikt?! Alsof de zoon ineens een hooggeleerd gesprek aangaat over een theologisch issue. Hij verstaat zich met zijn vader. Maar hij valt weldra door de mand, omdat hij zich in dienst van zijn vader plaatst - een bijzondere relatie. Al die jaren in trouwe dienst, en nog nooit een overtreding begaan. Alsof hij in dienst bij Laban is? Maar nu komt het: je hebt mij nooit een geitenbokje gegeven om met mijn vrienden feest te vieren. (Jacob deed dat veel handiger: die rekende naar zich toe, in de kwestie van al dan niet gestipte dieren?!)

Opmerkelijk al die dieren in deze parabel: varkens, kalf en geitenbokje. Van dat laatste dier weten we dat het in een tweetal Bijbelse verhalen een rol speelt als cadeau voor een vrouw. Juda heeft gemeenschap met zijn schoondochter (Genesis 38 vs 17) en Simson zoekt gemeenschap met zijn vrouw, maar vindt haar vader op zijn weg (Richteren 15 vs 1). Het bokje is van oorsprong een liefdesgave voor de godin Astharte. Zelfs Salomo liep deze godin achterna ( I Koningen 11 vs 5). Daarnaast wordt melding gemaakt van geitenbokjes in het verhaal van Rebekka, Jacob en de blinde Izak (Genesis 27). Niet bepaald een feestelijk verhaal.

Wat wil de oudste zoon nu eigenlijk? Hij heeft nooit een geitenbokje gehad, terwijl zijn broer (die zoon van u) al het bezit er doorheen heeft gejaagd met slechte vrouwen. Opmerkelijk, want het verhaal vertelt niets over dit gedrag. Kwaad spreken van je broer met Story en Privé-verhalen! Wat we weten komt uit de mond van de oudste zoon. Hij maakt zijn broer zwart, door nota bene allereerst zichzelf te laten kennen in de klacht dat hij nooit een bokje van zijn vader heeft gehad! Zo leer je elkaar nog eens kennen! Vader spreekt zijn zoon aan: kind, jij bent altijd bij mij en al het mijne is het uwe. Alsof met deze titel gezegd wil worden dat de oudste zoon in feite nog zoon moet worden. Van kind naar zoon. Groeien naar volwassenheid.

Slotwoord

Laat me tenslotte zeggen dat het voor mij geheel de vraag is of Jezus deze parabel heeft verteld. Voor hetzelfde geld is het een bekende parabel die door Lukas aan Jezus wordt toegeschreven. Is deze vertelling nu typisch christelijk? Daar durf ik geen vergif op in te nemen. Waarom niet typisch joods? Zou deze vertelling niet gewoonweg passen in het corpus van de Talmoed? Waarom niet? Wat wel zo is dat deze parabel is uitgelegd zoals ook jij hem begrijpt. Als een allegorisch verhaal over heidenen die christen worden, en joden die op een tweede plan geraken. Een onvoorwaardelijke vader die sentimentele liefde kent. Daar geloof ik dus allemaal niets van. Volgens mij is in dit verhaal de alziende vader een knipoog naar de blinde Izak, die nota bene met geitenbokjes om de tuin werd geleid. Jacob en Ezau zijn twee broers die in de baarmoeder al overhoop liggen. Esau die zijn eerstgeboorterecht voor een schaal rode linzen verkoopt. De parabel vertelt het allemaal weer eens opnieuw, maar dan anders.

Wat ik opmerkelijk vind, is dat de moeder afwezig is, en dat vader een moederlijk ingewand kent. Denk aan Jesaja 49 vs 15: "Kan ook een vrouw haar zuigeling vergeten, dat zij zich niet ontfermen zou over het kind van haar schoot? Al zouden zij die vergeten, toch vergeet Ik u niet." Tzvi, je hebt volkomen gelijk over teksten waarin tesjoeva gevraagd wordt - toch denk ik dat er meer en grootser over liefde te zeggen en te spreken valt. Onvoorwaardelijke liefde.

Waar het mij om gaat, is los te komen uit mijn representatieve, reproductieve christelijke denken, en te leren nomadisch (term van de Franse filosoof Gilles Deleuze) te denken. De woorden ''nomade'' en ''nomos'' (wet) hebben met elkaar te maken; ze komen van dezelfde Griekse werkwoordsvorm: nemein. Dat woord heeft te maken met verdelen, zoals Lot en Abraham land verdelen om ieder hun weg te gaan. Nomos betekent dan zoiets als "bezet gebied, maar dan zonder precies belijnde grenzen." Zo wordt het begrip nomade duidelijk. Logisch denken doe je binnen een afgebakend geheel, een totaliteit. "Nomadisch denken daarentegen is gebaseerd op een verspreiding of verdeling die op een disparate wijze, een grenzeloos domein bezethoudt zonder het volledig in bezit te nemen."

Hartelijke groeten,

je Paul van der Waal

(met dank aan: Witte Raaf 119 over Gilles Deleuze)

 


Zie ook: