De Dame in de Koets

De dogmatiek is een aangevochten vakgebied. Niet alleen buiten de theologie, maar ook daarbinnen geldt het woord 'dogmatisch' als scheldwoord. (E.J. Beker placht op vergaderingen waar dit woord verkeerd gebruikt werd, voor zich uit te mompelen: 'U bedoelt: dogmatistisch!'). Maar ook onder hen die beter in het vak thuis zijn, is er onzekerheid, bijvoorbeeld tegenover de bijbelvakken.1 Moeten de bijbelvakken de dogmatiek ter verantwoording roepen of andersom? Moet de dogmatiek vooral steeds aan haar bijbelse wortels herinnerd worden of is het zaak dat de bijbelse theologie haar kaarten over haar (dogmatische) leeswijzen steeds open op tafel legt? Of zijn er nog heel andere mogelijkheden?

Dogmatiek, de muziek en de beeldende kunst

Ook Miskotte zoekt voor de dogmatiek een organische en zinvolle plaats in de kerkelijke theologie.2 Hij vindt die tussen de exegese en de dogmengeschiedenis. De dogmaticus is degene die als dilettant en dirigent breed ziet en met veel flair het grote verband toont. Tegelijk laat hij (aan een 'zij' dacht Miskotte niet zo snel) zien hoe de dogmatiek als uiterst bewegelijke wetenschap in het apostolaat het hoge woord steeds opnieuw moet formuleren.3 Miskotte gebruikt heel bewust de metafoor van de muziek en niet die van de beeldende kunst. De partituur van dat hoge woord moet steeds opnieuw 'vertolkt' worden. De partituur is schriftelijk vastgelegd, maar de vertolking niet.

Frans Maas 4 gebruikt wél de beeldende kunst als metafoor en laat zien hoe ook die bewegelijk ingezet kan worden. Wanneer het gaat om het vaste bestand van het museum en de permanente tentoonstelling, hebben we precies het beeld van de onbeweeglijke dogmatiek, waar we vanaf moeten. Hij plaatst daar het beeld van de tijdelijke expositie tegenover, waarin steeds opnieuw een actueel thema uitgelicht wordt, in aansluiting op wat er leeft. Het kan ook zijn dat er niet 'aangesloten' moet worden op de actualiteit, maar dat die onder een ander licht moet komen te staan. Ook dat is mogelijk in het beeld van de tijdelijke expositie. Het gaat hem vooral om de dogmatiek als eigen, steeds opnieuw geformuleerde visie op de grote vragen. Het zoeken van een plaats ten opzichte van de andere theologische vakken is in het genoemde artikel zijn punt niet.

Wat betreft de verhouding tussen dogmatiek en de bijbelvakken: de bijbelwetenschappers hebben zo nu en dan de naïeve gedachte dat ze in de bijbelteksten zelf het eigenlijke, zuivere, ondogmatische beeld van bijv. Jezus op het spoor zijn,5 alsof er niet allerlei onuitgesproken leerstelligheid meespeelt. Maar de dogmatici die zich bijbels willen verantwoorden, zou ik willen toeroepen: 'Het zit vast wel goed met je verantwoording - wees dogmaticus en geniet nu eens!' De geciteerde schriftplaatsen leveren lang niet altijd iets nieuws op ten opzichte van het betoog. Bewijsplaatsen maken het geheel vooral saai.

Sitz im Leben

Het is opmerkelijk dat de dogmatiek zich tot nu toe haar plaats heeft willen vinden in verhouding tot de bijbelse theologie en de exegese. In het hierop volgende wil ik kijken hoe ver we komen wanneer we zoeken naar de verhouding tussen dogmatiek en de praktische theologie. Hoe vergaat het de systematische theologie bijvoorbeeld in het pastoraat, in de liturgiek, in de homiletiek en de catechetiek? Wat zegt een predikante precies wanneer ze meent dat je in je preek geen 'dogmatische taal' moet gebruiken? Wat bedoelt een pastor wanneer hij zegt: 'Zoiets mag je dogmatisch wel zeggen, maar pastoraal kan het niet!'. Met het eerste wordt meer bedoeld dan alleen dat je niet te moeilijke taal en te veel vakjargon moet gebruiken. En wat het tweede betreft: teveel Latijn op een huisbezoek is inderdaad niet aan te bevelen. Maar hoewel je in een preek geen taal uit je handboek dogmatiek gebruikt - dogmatische beslissingen neem je sowieso, ook als je meende niet van dogmatiek te houden. Er vallen om te beginnen al grote beslissingen in de wijze waarop je over Jezus Christus spreekt: nabij en menselijk of veraf en goddelijk! En waarom zou iets in het dogmatisch vertoog wel deugen en in je pastorale werk niet? Dat betekent mijns inziens dat je het eerste zonder context, in abstracto hanteert en dat je bij het tweede in het oog houdt (gelukkig!) in welke situatie zich de persoon tegenover je bevindt.

Met het bezien van het dogmatisch bedrijf vanuit de praktische theologie wil ik beweren dat geen enkele dogmatische uitspraak buiten een bepaalde context om gedaan kan worden of zelfs wordt. Zelfs de meest abstract ogende dogmatiek heeft haar hermeneutische 'Sitz im Leben'. Wat ik graag zou zien is dat deze context, de 'Sitz im Leben' geëxpliciteerd werd of zelfs bewust gemaakt. Dat maakt haar bewegelijk, toegankelijk en uiterst levendig. Het belangrijkste facet van deze context is het leven van de gemeente. De dogmatiek wordt echt dogmatiek in de preek, in het pastoraat etc. Ze wordt daar niet getoetst, maar ontstaat er. Hiervan zou ik graag twee voorbeelden geven.

Hildegard en de liturgie

In het jaar 1179 had de - toen éénentachtigjarige - abdis Hildegard van Bingen het grootste en waarschijnlijk ook meest heftige conflict van haar leven met de kerkelijke hiërarchie.6 Ze was op dat moment abdis van het klooster op de Rupertsberg. Evenals in andere kloosters was het op de Rupertsberg gebruik dat er ook mensen van buiten hun laatste rustplaats vonden binnen het kloostercomplex. Het ging dan vaak om vrienden en weldoeners van het klooster. Kort tevoren had men op de Rupertsberg een edelman begraven, die geëxcommuniceerd was geweest, maar die inmiddels weer in genade was aangenomen. Kennelijk was dit niet officieel genoeg in zijn werk gegaan, want het klooster kreeg, tot ontzetting van Hildegard, een interdict opgelegd. Men achtte de begrafenis illegaal en de man moest herbegraven worden buiten de kloostermuren. Hildegard verzette zich hiertegen op grond van haar schouwen van het 'levende, ware licht', een instantie aan God gelijk, die zij hoger achtte dan de kerkelijke hiërarchie. Zij groef de man niet op, maar schikte zich - ook op grond van haar raadplegen van het levende licht - wél in het interdict. Dit betekende dat de nonnen in het klooster de liturgie niet meer mochten houden, geen communie vieren en, wat blijkens de brieven van Hildegard het ergste was, de liturgie niet meer mochten zingen. In een heftige brief aan de prelaten van Mainz, die haar en haar klooster het interdict hadden opgelegd, vertelt ze dan wat de waarde is van het zingen in de liturgie en wat er mis gaat als hen dit wordt verboden.

Dogmatiek en engelenzang

Waar het me in deze - over negenhonderd jaar heen aangrijpende - geschiedenis om gaat, is de dogmatiek in actu, of - nog saaier gezegd - de verhouding tussen de dogmatiek en een tak van de praktische theologie: de liturgiek. Volgens Führkötter gaat het in de brieven tussen Hildegard en de Mainzer hiërarchie om de kwestie tussen institutie en charisma.7 Met evenveel recht kan je zeggen dat er een thema uit de leer over de Heilige Geest wordt aangeslagen. Nauwkeuriger gezegd: pas in de hitte van Hildegards strijd om het terugkrijgen van het recht op de lofzang, wordt duidelijk, levend en helder, waar de dogmatiek en haar werking gestalte krijgen.

Er is van alles in de tekst van de briefwisseling dat intrigeert en dat we noodgedwongen ongezien terzijde moeten leggen.8 Het gaat hier om de passage waarin ze het wezen van de muziek verklaart. In het paradijs, vertelt ze, was Adam één van toon met de engelenzang. Die directe verbondenheid met de muziek van engelen is ons met de zondeval ontnomen. Daarom hebben de profeten niet alleen psalmen en liederen gemaakt, maar ook muziekinstrumenten gebouwd om de zang te begeleiden. Sindsdien betekent het zingen de herinnering aan en de verbondenheid met de engelenzang en met de ongeschondenheid, de heelheid van het leven voor Gods aangezicht. Wanneer de Mainzer prelaten het klooster het recht om de liturgie te zingen ontzeggen, moeten ze goed weten wat ze doen. Het meest elementaire contact met de schepping en de Geest van de schepping gaat dan verloren.

Hoe heftig dit verlies voor Hildegard speelt, blijkt uit het feit dat ze zich met haar zieke, oude lichaam naar Mainz sleept om de kwestie ook persoonlijk onder de aandacht te brengen. Als haar dat niet lukt, stelt ze haar contacten met hogere kerkelijke functionarissen in het werk. Dat helpt. Een aantal maanden nadat de lofzang in het klooster weer is hernomen, sterft ze.

Waarom heb ik nu dit voorbeeld genomen? Gaat het me om een illustratie van de leer van de Heilige Geest, van de scheppingsleer of van de kwestie rond institutie en charisma? Nee, de liturgie is niet in die zin een plaatjesboek bij de dogmatiek. Het is eerder andersom: in de liturgie, c.q. in het leven van de gemeente wordt zichtbaar waar het in de dogmatiek om gaat. Hier kan geen verhandeling over het belang van de kerkzang tegenop. Hildegard vecht met haar laatste kracht voor het gaande houden van de lofzang, alsof haar leven ervan afhangt. En dat doet het ook. Dat kan de dogmatiek in actu laten zien.

De voorzienigheid

Een verdere benadering van de dogmatiek in actu lijkt me zichtbaar te worden in de verbinding tussen de dogmatiek en de andere disciplines van de praktische theologie. Het voorbeeld van Hildegard gold de verbinding met de liturgiek. Misschien is dat nog niet 'praktisch' genoeg. Er zijn er die de liturgie - met reden - zien als een onderdeel van de dogmatiek. Hoe zit het dan rond de verbinding met het pastoraat als praktische discipline? Een voorbeeld.

In mijn werk op het Theologisch Seminarie hebben we onlangs in een route van beginnende predikanten op (voor ons) hernieuwde wijze de leer van de voorzienigheid aan de orde gesteld. Grofweg onderscheid ik tegenover de dogmatiek als discipline twee soorten predikanten: zij die het nooit zo ophadden met dit vak en die ook niet zien wat het verband is met het leven in de gemeente en zij die er erg van hielden, maar tot hun spijt moeten constateren, dat het predikantswerk teveel van hun tijd opslokt: ze komen niet meer aan behoorlijk studeren toe. Daarmee verdwijnt ook bij hen de dogmatiek naar de achtergrond, of wordt bewaard voor studieverlof of dissertatie (uitzonderingen daargelaten).

In deze studiedagen rond de voorzienigheid lukte het bijna iedereen een wisselwerking tot stand te krijgen tussen zo'n lastig, vreemd, of bekend en vertrouwd begrip als voorzienigheid en het pastoraat. Het was de kunst niet alleen enig zicht te krijgen op de posities uit de traditie, maar ook op de inzichten die je zelf, impliciet of expliciet had. Want of je het dogmatisch jargon nu van je afwijst of degelijk beheerst - je vindt allemaal iets, je stáát ergens. Zo blijk je in je pastoraat impliciet of expliciet op te lopen tegen of om te gaan met vragen rond wat God vermag en wat Hij niet vermag, rond de verhouding tussen goed en kwaad, over waar het kwaad vandaan komt en waar het eventueel goed voor is, rond kwesties van toeval, noodlot, bestiering en beschikking - allemaal gebieden die achter dat grote woord 'voorzienigheid' vandaan komen. We hebben prachtige rollenspellen gespeeld, waarin je zag hoe je eigen leven verweven was met een bepaalde theologische keuze. In het pastoraat werd zichtbaar wat onze existentie rond deze dogmatische kwestie waard was! Daaraan voorafgaand lazen we een tekst die de rafels van de voorzienigheid kort en bondig in kaart wist te brengen en die genoeg vragen opriep om iedereen wakker te houden. Uit de gespeelde en actuele gesprekken werd duidelijk vanuit welke krachtige bron de vraag naar het denken over de voorzienigheid voortkomt, maar ook waar de antwoorden zich weggetjes banen en even zo vaak vastlopen in de pogingen deze te systematiseren. In het pastoraat is elk gesprek over de voorzienigheid expliciet een gesprek vanuit belangen, vanuit verdriet, vanuit angst en vanuit diepe verlangens. Het zoeken naar de antwoorden en de antwoorden zelf worden al doende op hun houdbaarheid getoetst. Daar ontstaat de dogmatiek.

Een blijde wetenschap

Miskotte biedt in De blijde wetenschap 9 een prachtig voorbeeld van een 'pastoraal' doortrokken theologie. Hij legt Zondag 10 van de Heidelberger Catechismus uit en gaat aan de hand van vraag en antwoord uit de catechismus de houdbaarheid van een en ander na. De vastomlijnde leer van de voorzienigheid brokkelt aan de verschillende kanten af. Miskotte geeft haar terrein prijs aan de scheppingsleer, aan de leer aangaande Gods almacht en aan de theologia crucis. Het zijn mooie tekstgedeelten, maar na lezing vraag je je af waar de leer van de voorzienigheid gebleven is. Het leerstuk hotst en botst als een voorname dame op een landweg vol kuilen en plassen heen en weer in de reiskoets en komt er op de plaats van bestemming gehavend uit tevoorschijn. Misschien heeft ze zelfs onderweg de koets uitgemoeten om deze in het donker uit de modder te helpen los duwen. Ergens - ze weet niet meer waar - heeft ze haar bagage moeten achterlaten, maar als ze uitstapt zal ze ongetwijfeld zeggen dat ze een rijker mens is geworden. Dat is de voorzienigheid in het pastoraat en in Miskotte's De blijde wetenschap.

Narratief?

Is dit ondertussen een pleidooi geworden tegen systematisering en vóór de alom aangeprezen narrativiteit? Misschien. In ieder geval in zoverre als de ene waarheid zich alleen vertoont in de vele verschillende gezichten die ze heeft. Over de voorzienigheid moet in het paleis van de herenboer anders gesproken worden dan in het hutje van de dagloner. Het zingen van het officie door iemand die oud en koortsig een lange weg heeft moeten afleggen om opnieuw haar liedboek op te mogen nemen, klinkt anders dan het 'Stille Nacht' in de Kerstdienst.


Voetnoten

  1. Zie bijv. R. Zuurmond, 'Ter Schegget als bijbels theoloog', in: De zucht naar vrijheid. Ter Schegget doordacht. Baarn 1992, p.156 e.v.
  2. Zie K.H. Miskotte: De moderne dogmaticus als dilettant en dirigent. Kampen 1990 (= Verzameld Werk; deel 9), pp.404-422.
  3. Je krijgt uit de tekst van dit opstel, dat zijn afscheidscollege weergeeft, de indruk dat precies deze veeleisende opdracht bijna te ver gaat. Zie a.w., p.404.
  4. Zie Frans Maas, 'Waarheid in beelden', in: Michsjol, jaargang 7, nr. 1 à 2.
  5. Zie alle reacties op het boek over de verzoening van Den Heijer.
  6. Zie hiervoor: Hildegard Von Bingen, Briefwechsel. Nach den ältesten Handschriften übersetzt und nach den Quellen erläutert von Adelgundis Führkötter OSB. Salzburg 1965; Etty Mulder, Hildegard. Een genie uit de Middeleeuwen. Amsterdam 1998, pp.143-150, Régine Pernoud, Hildegard van Bingen. (oorspr. titel: Hildegard de Bingen, vert. Théo Buckinx) Baarn 1996, pp.132-153.
  7. Führkötter, a.w., p. 245.
  8. Zo intrigeert mij het gezag en de geestkracht waarmee ze volstrekt vanzelfsprekend - en met effect - tegenover het kerkelijk gezag een beroep doet op 'het levende licht'. Datzelfde levende licht zegt haar dat ze de overleden edelman absoluut niet mag opgraven (waarmee ze dus ongehoorzaam moet zijn aan wat men haar vanuit Mainz opdraagt), maar dat ze zich aan het interdict moet onderwerpen (waarmee het meest wezenlijke uit haar klooster, het zingen, de nek wordt omgedraaid). Etty Mulder (MULDER, a.w., p.149) noemt het levende licht 'het geweten'. Het is de vraag of dat niet te modern geformuleerd is. In de brieven klinkt 'het levende licht' als een instantie buiten Hildegard, niet in haar.
  9. K.H. Miskotte, De blijde wetenschap. Kampen.