Redactioneel

Wat is eigenlijk 'praktische theologie'? Of wat zou het in wezen moeten zijn? Deze vragen liggen ten grondslag aan de verschillende zoektochten naar een discipline, die in de volle zin van het woord zowel 'praktisch' als 'theologie' wil zijn. De bundeling van deze zoektochten is daarbij een bijzondere, omdat zij niet alleen de neerslag van die zoektochten, maar ook gesprekken daarover bevat. En dat niet alleen naar de vorm (bijdragen en reacties), maar ook naar de inhoud. Natuurlijk: er wordt heel wat gepraat en geschreven in de theologie, maar te vaak ontbreekt het aan een werkelijk gesprek. De bijdragen zijn van theologen van zeer diverse pluimage, die daarbij ook bereid zijn over de eigen grenzen heen te kijken en anderen te bevragen. Daarbij valt het respect op, dat de auteurs voor elkaar hebben en ook de wisselende, soms kwetsbare posities die zij durven innemen. Dit alles verhoedt een heilloos onbegrip en heeft deze bundel gemaakt tot wat zij is: een verzameling gesprekken over het theologische en het praktische van de praktische theologie.

En waarover spreken zij? Zij spreken over de mogelijkheden en grenzen van de praktische theologie. De mogelijkheden van de praktische theologie zijn groot. Zij liggen niet in de laatste plaats in de toenemende mate, waarin de praktische theologie aan de academie de verschillende sociale wetenschappen in haar discours en curriculum geïntegreerd heeft. Zij heeft daarmee een hoge vlucht genomen. Omdat theologie echter niet in deze sociale handelingswetenschappen kan opgaan, roept een dergelijke ontwikkeling ook vragen op naar de plaats van de praktische theologie als theologische discipline binnen het raamwerk van de godgeleerdheid als geheel.

De vragen die vanuit dit raamwerk te stellen zijn, zijn vragen naar de grenzen van de praktische theologie. Wat is haar status en hoe balanceert zij op het koord dat is gespannen tussen theorie en praktijk? Hoe verhoudt zij zich tot het kerkelijk spreken: begeleidt, toetst of reguleert zij dit? Wat is haar instrumentarium? Op welke wijze integreert zij de sociale wetenschappen? Hanteert zij een criterium om te verhoeden dat integratie niet verzandt in assimilatie? Dreigt door een dergelijke aanpak de praktische theologie niet de plaats in te nemen van de dogmatiek als traditionele 'motor' van de theologie? En: wat is eigenlijk de verhouding van de praktische theologie tot de dogmatiek? En tot de bijbelse theologie?

Elk op eigen wijze en vanuit de eigen achtergronden bevragen de auteurs zichzelf en elkaar op deze mogelijkheden en grenzen van de praktische theologie. De gemeenschappelijke noemer willen wij daarbij (achteraf) betitelen als: Gemeente lezen. De gemeente die leeft van de verhalen uit de Schrift is immers zelf op haar beurt ook weer een verhaal dat gelezen wordt. En zoals voor de bijbelse verhalen geldt, zo geldt ook voor de gemeente: zij kan op geheel verschillende manieren worden gelezen. Dat is niet alleen een kwestie van smaak: over hermeneutiek valt zeker te twisten. De gesprekken in deze bundel gaan alle in wezen over de vraag, hoe de praktische theologie met haar eigen hulpmiddelen zou kunnen komen tot een instrumentarium, waarmee de gemeente kan lezen en gelezen worden als 'brief van Christus' en 'schouwspeelster van God'.

In zijn brief aan de gemeente van Korinthe schrijft Paulus: Het is bij jullie openbaar, dat jullie een brief van Christus zijn (2Kor.3:3). Wanneer de gemeente een brief van Christus is en de ekklesia in haar handelen dus ook door anderen gelezen kan worden, dan zou praktische theologie de kritische toetsing van de lezingen van het christelijk handelen kunnen zijn. In deze richting zoekt Rinse Reeling Brouwer naar een omgang met de praktische theologie. Zijn bijdrage is een zwerf- en speurtocht: in cirkels tracht hij de mogelijkheden binnen de grenzen van de praktische theologie te verkennen, hierbij gestimuleerd door vragen vanuit de kerkelijke context waarin hij staat. De definitie die Gerben Heitink in zijn handboek formuleerde, verleidt Reeling Brouwer tot enkele kritische noten én tot de formulering van een neven- of tegenstelling: een eigen definitie voorwaar. Gerben Heitink ziet in de bijdrage van Reeling Brouwer een doorbraak in een geschiedenis van onbegrip en een waardige aanzet tot heropening van een al in de kiem verstoorde discussie. Zijn reactie biedt daarbij een interessante aanvulling en uitleg bij de definitie in zijn handboek, dat overigens vrij onverhoeds een rode draad is gaan vormen door deze bundel heen.

Weer anders wordt het gemeente lezen door Maarten den Dulk in de praktijk gebracht: hij verkent de mogelijkheden van een leeswijze, waarmee de christelijke gemeente zichzelf bijeen kan lezen uit de Schriften. Vanuit zijn zogenaamde 'Tora-project' levert hij een bijdrage die deels bijbels-theologisch, deels praktisch-theologisch van aard is. Deels? Of wordt hier het bijbels-theologische 'dirigeerstokje' van de theologie opgepakt, om het orkest met enthousiaste armbewegingen tot een 'swingende' praktijk aan te zetten? De 'instrumentalist' Evert Jonker onderzoekt in zijn reactie de vingerzettingen van deze partituur voor de catechese en hij komt daarbij in elk geval tot de conclusie dat je door Den Dulk 'begeesterd' wordt om niet te beperkt en niet te benauwd te spelen.

Berthil Oosting zet de toon van het derde blok met nauwkeurig graafwerk naar de historische wortels van de vraag naar 'het wezen der praktische theologie'. Geduldig voert hij ons door de Kurze Darstellung van Schleiermachers gemeentelezing heen, om uiteindelijk (toch) weer uit te komen bij die ene brandende vraag: wat deed Schleiermacher ertoe besluiten, de praktische theologie op te nemen in de theologische encyclopedie? Wanneer Gerrit Immink in zijn reactie ingaat op de door Berthil Oosting opgeworpen kwestie van de (machts)ongelijkheid in de geloofsgemeenschap, dan wordt hier de (praktisch) theoloog zelf bevraagd op de aard van de positie, die zhij in de gemeente inneemt. Dit is niet onbelangrijk voor de hermeneutiek van het gemeente-lezen: de positie bepaalt immers het perspectief en het perspectief de lezing.

Wat de ontstaansgeschiedenis van deze bundel betreft: die ligt in een project dat uitging van het kwartaalblad Michsjol (een blad dat op de Universitaire Faculteit voor Protestantse Godgeleerdheid (UFPG) te Brussel werd geboren, maar nu ook vaste voet aan de grond heeft in nog lagere landen). Het betrof een conferentie die in augustus 1994 werd gehouden onder de pretentieuze noemer: Over het wezen van de praktische theologie. Over dit wezen, zijn veelkoppige gestalte en veelkleurige perspectieven, werd gedurende lange tijd, als voorbereiding op en als nawerking van de conferentie, getuigenis afgelegd in Michsjol (zo verscheen in Michsjol 2/3 (febr.1994) een inventarisatie van de verschillende definities van 'praktische theologie', zoals docenten en hoogleraren die hanteerden). De bijdrage van Berthil Oosting is eveneens ontstaan als voorstudie voor de conferentie, waarop de lezingen van Rinse Reeling Brouwer en Maarten den Dulk centraal stonden; met enkele wijzigingen zijn zij hier opgenomen. Als terugblik op en nawerking van de conferentie zijn Gerben Heitink, Evert Jonker en Gerrit Immink het gesprek aangegaan, waartoe zij impliciet dan wel expliciet werden uitgedaagd.

Liggen de wortels van Michsjol in Brussel, ook de vragen die aanleiding gaven tot de conferentie zijn mede daar gegroeid. Dat is in niet onbelangrijke mate te danken geweest aan dr Rudi van Roon. Als zijn 'leerlingen' leerden wij op grond van de systematisch-theologische vakken ons een kader te vormen, waarbinnen tevens andere disciplines zoals de praktische theologie konden worden geplaatst en gemeten.

Rudi van Roon, aan wiens gedachtenis wij deze bundel opdragen, overleed op 1 april 1996. Hoe zouden wij een 'leermeester', die hij voor velen was, beter kunnen eren dan met een bundel artikelen waarin getuigenis wordt afgelegd van een discussie die ooit uit zijn woorden groeide maar nimmer in zijn woorden stolde. Dat laatste was niet 'het wezen' van zijn theologie. Zo er sprake was van het 'wezen' van Van Roons theologie - dan werd dat gevormd door de dynamiek, de duizelingwekkende vaart waarmee bij hem de theologie haar eigen grenzen overschreed en in gesprek trad met zowat alles wat zich aandiende. Die breedte durfden wij nog niet helemaal aan; deze bundel beweegt zich toch vooral binnen het raamwerk van de theologie. We verkeren daarbij in de hoop dat met het gesprek over de verhoudingen, de affaires en de al dan niet duurzame relaties tussen kerkelijke praktijken, sociale passies en theoretische reflecties er iets oplicht over de taal, de interesses en de beoefening van het kerkelijk spreken. In kerkelijke praktijken kwamen velen van ons terecht en hier dienden zich, nu vanuit een ander perspectief, de vragen aan die hierboven zijn geformuleerd.

Maar hoezeer de vraag naar het 'wezen' van de praktische theologie scherpte verkrijgt in de kerkelijke praktijk - het vermoeden bleef: dat de praktische theologie geen theologie van de praxis kan worden zonder een (bijbels-theologisch gefundeerde) dogmatiek, die meedenkt en meespreekt. Zo klinkt in deze bundel dan misschien iets door van de praxis, waarin Rudi van Roon ons onvermoeibaar voorging: de praxis als "de doordachte praktijk, verworven door continue aandacht voor de Schrift en haar ontspannen communicatie met de mensen van de straat."