Populisme in de politieke praktijk

Zoals de titel al aangeeft, gaat het wat mij betreft om de praktijk. Toch begin ik met een aantal theoretische noties. Dan weten we in ieder geval waarover we het hier hebben als ik “populisme” of “populisten” zeg. Mijn verhaal bestaat uit vier onderdelen en elk onderdeel brengt een stelling mee.

De stem van ‘het volk’

Populisten pretenderen de stem van het volk zonder tussenkomst van theorie of ideologie te vertolken. Als wij dus naar Geert Wilders luisteren, horen wij zogenaamd het volk zelf spreken. Wanneer hij kritiek krijgt, zegt hij daarom ook graag dat daardoor zijn kiezers beledigd worden. Bij deze populistische pretentie zijn wel wat kanttekeningen te maken. Ik heb er in ieder geval drie.

Het populisme schept zijn eigen volk

Ten eerste creëert het populisme zijn eigen volk. Dat doet het door uitsluiting. Van “het volk” in populistische zin zijn in ieder geval zogenaamde buitenlanders buitengesloten. Wie precies als buitenlander behandeld worden, is uiteraard aan de populist ter beoordeling. De tweede categorie Nederlanders die van “het volk” zijn uitgesloten, is de “elite” – al of niet gepreciseerd als grachtengordelelite of multiculti-elite. “Het volk” bestaat uit “gewone mensen”. De manier waarop deze gewone mensen zijn gedefinieerd, sluit goed aan bij het betreffende mediabeeld. Gewone mensen zijn mensen zonder macht, die ongeorganiseerd worden gedacht. Gewone mensen die bijvoorbeeld lid van een politieke partij zijn, worden niet tot de categorie gerekend. Gewone mensen worden als middelmatig voorgesteld. Ze zijn als het ware gestript van bijzondere kenmerken. Als u of ik bij een straatinterview over bijzondere kennis blijken te beschikken, dan knippen ze ons eruit. Want dan zijn we niet meer representatief voor “de man in de straat”. Gewone mensen worden als algemeen gepresenteerd. Ze kunnen staan voor trends, voor het “men vindt” of “men wil”. Ze komen dan ook primair statistisch, gesommeerd, in beeld. En ten slotte, heel belangrijk: gewone mensen wonen in wijken. Dus als je gewone mensen wilt horen of wilt spreken, dan moet je de wijken in. Dat doen de media graag, en veel politici ook – sociaal-democraten in het bijzonder, maar ook populisten. In het geval van de PVV zijn gewone mensen verbijzonderd tot de “hardwerkende Nederlanders”. Daarmee geeft de PVV een interessante specificatie. Gewone mensen zijn dus vooral normale mensen. “Het volk” is hier geen sociaal-economische categorie en ook geen algemene, rechtsstatelijke categorie, maar een normatieve, morele categorie geworden. Daardoor wordt opnieuw een scheiding teweeggebracht. Moslims gelden niet als hardwerkende Nederlanders, ook niet als ze hardwerkende moslims zijn.

Het populisme schept zijn eigen politieke werkelijkheid

De tweede kanttekening is dat het populisme zijn eigen politieke werkelijkheid creëert. Nu geldt dit in zekere zin voor elke politieke stroming, maar bij populisten heeft dat proces bijzondere kenmerken. Ik noem er een paar.

In de eerste plaats is het de ontevreden blik die wordt verheven tot dé zienswijze van de gewone mensen. Zie de verontwaardiging vorig jaar bij de PVV-fractie over het cellenoverschot. Die cellen horen vol te zitten! De PVV heeft er genoeg kandidaten voor, de misdaad neemt immers altijd overal toe.

In de tweede plaats gaat alles in het schema van vriend en vijand. Zelfs als de begroting van volksgezondheid op de agenda staat, weet de PVV het debat nog te brengen op de overmatige medicijnconsumptie door “Turken”. Onder “vriend” vallen in dit schema de hardwerkende Nederlanders; onder “vijand” vallen naast de moslims de “dhimmi’s”, dus de softe multiculti-intellectuelen die de islamisering over zich heen laten komen. Nederlandse moslims zijn in dit systeem de vijfde colonne van de islamitische wereldbeweging, die multiculti’s zijn de fellow travelers.

Populisten plaatsen onze problemen bij voorkeur in de symbolische orde. Het centrale thema is: “De islam contra de westerse beschaving.” Onze westerse – of zelfs “joods-christelijke” – beschaving wordt bedreigd door een oprukkende islam. De sociale en economische realiteit dient in dit frame slechts als illustratie van de overheersende dreiging. Zo kunnen op straat klierende en voorbijgangers hinderende jongetjes worden opgevoerd als ‘een intifada op onze straten’, omdat ze toevallig van Marokkaanse afkomst zijn.

De islam staat in de symbolische orde voor alles wat wij niet zijn. Hij is niet modern, niet tolerant, niet verlicht. Deze trend is al ingezet door Pim Fortuyn en door Leefbaar Rotterdam overgenomen. Dus heeft Rotterdam in de vorige collegeperiode islamdebatten gehad met het karakter van een tribunaal, waarvoor Rotterdamse moslims mochten bewijzen dat ze begrepen hadden in welke moderne omgeving ze woonden. De politieke discussie ging over de hoogte van minaretten en de plaatsen waar hoofddoekjes al of niet toelaatbaar waren.

Voor een begrip van de populistische logica is enige vergelijking met bewegingen in het buitenland wel nuttig. Zo laat Wilders zich vergelijken met Jörg Haider waar het gaat om het sluiten van de grenzen voor immigranten – bij Haider nog uit arme landen, bij Wilders toegespitst op moslimlanden. Met Milošević heeft Wilders gemeen het thema van de christelijke beschaving die door de islam wordt bedreigd of die daaronder te lijden heeft. Zeker zo leerzaam is een vergelijking met de Amerikaanse Joe McCarthy wegens diens opvattingen over en omgang met de vijfde colonne, toen van het communisme. Vervang “communisme” door “islam” en Wilders laat zich perfect denken als de voorzitter van een permanente Tweede Kamercommissie voor on-Nederlandse activiteiten. De hele paranoïde structuur ligt al klaar.

Monopolie

Een derde kanttekening is dat Wilders geen zelfexpressie van staatsburgers wil, geen politieke zelforganisatie, maar het monopolie op de stem des volks. Hij heeft dus geen partij met leden, maar één beweging met één leider. Het wezenlijke kenmerk van democratie, dat burgers zichzelf politiek kunnen verenigen om macht uit te oefenen, wordt door hem genegeerd.

Kortom, het populisme maakt zijn eigen volk, het reduceert de wil van het volk tot zijn eigen thema, het wenst geen politieke organisatie, geen gebruik van de vrijheid tot vereniging en vergadering, geen eigen machtsvorming van leden. Dat brengt mij tot mijn eerste stelling: Het populisme is een pseudovorm van directe democratie.

De erosie van het vertegenwoordigende systeem

De opkomst van het populisme wijst ook op een erosie van het vertegenwoordigende systeem. Daar zijn verschillende oorzaken van te noemen, waarbij sommige oorzaken zelf ook weer het gevolg van andere kunnen zijn. Er zijn er in elk geval drie te noemen.

Ten eerste is daar de ontzuiling, die weliswaar niet het complete Nederlandse electoraat treft, maar wel een zeer groot deel ervan. Katholieken, gereformeerden en socialisten zijn het vanzelfsprekende verband kwijt tussen sociale omgeving, georganiseerd middenkader en politieke vertegenwoordigers. In de plaats daarvoor zijn wel lichte(re) gemeenschappen gekomen, zodat de meeste mensen niet een compleet individueel leven leiden. Dit zijn echter geen verbanden die een directe politieke expressie hebben – ze hebben in het algemeen geen “vertegenwoordiging in Den Haag”.

Daarbovenop is het bijzondere fenomeen van de subjectivering gekomen, de dominantie van het principe van “uitgaan van jezelf” als vorm van betekenisgeving. Sinds midden jaren tachtig is dat de primaire oriëntatie geworden. Niet meer de sociale groep of de wereld, een program of een ideaal is het uitgangspunt bij de vraag naar moraal, levensdoel en waarheid, maar het eigen gevoel of het eigen individuele inzicht. “Wat voel ik? Wat vind ik werkelijk? Wat kan ik? Wat zal ik?” Het agressieve “maar dat is mijn mening!” is er de pregnante uitdrukking van.

Dan is er nog de bedrijfsmatige logica die enorm aan terrein gewonnen heeft door verzelfstandiging en privatisering van overheidsorganen en -taken, de vermarkting van hele sectoren en de bijbehorende vervanging van politiek redeneren door marktwetten. Dit is bijvoorbeeld gebeurd in het openbaar vervoer, de gezondheidszorg, de arbeidstoeleiding en het onderwijs. Het eerste gevolg is dat overheden klem zitten tussen het schijnmonopolie op uitvoerende macht en een feitelijk verminderde slagkracht. Nog steeds kunnen ze zich met alles bemoeien met de suggestie van controle, maar meer dan teleurstelling zullen ze niet oogsten. Naarmate ze meer de macht die ze missen toch voorwenden, verhogen ze het risico van een anti-politieke reactie. Het tweede gevolg is dat burgers niet meer rationeel verbonden zijn binnen een maatschappelijke beweging met een theorie en een ideaal, die ook een directe politieke expressie heeft. Zij hebben geen collectieve verhouding tot de staat en dus ook geen individuele voeling met de politiek meer. Burgers zijn subjectief gedepolitiseerd. Staatsburgerschap (en in mindere mate stadsburgerschap) is geërodeerd. Wat resteert is de rol van klant, van toeschouwer, van commentator en van kiezer, waarbij van de laatste dan gezegd moet worden dat hij meer is gaan lijken op een koper op de markt die “wat te kiezen” moet hebben. Het derde gevolg is dus dat burgers in de vertegenwoordigende organen geen vertegenwoordigers meer hebben. Ze hebben er geen mensen zitten die ze ook elders tegenkomen, die ze uit een sociale omgeving kennen. Het zijn gezichten die ze kennen van de tv en uit de krant. In relatie tot hen moeten ze “op hun gevoel afgaan”. Het vierde gevolg is instabiliteit van voorkeuren en stemmingen – lees: kansen voor kortetermijnpolitiek.

Dat brengt mij tot mijn tweede stelling: Onze democratie kent zwakke plekken die populisten kansen bieden. Deze kansen laten zich het gemakkelijkste verzilveren bij dat deel van het electoraat dat structureel ontevreden is. Dat zijn die mensen – ongeveer een kwart tot een derde van de volwassen bevolking – die op de een of andere manier niet meekomen met de vooruitgang, die zich “weggemoderniseerd”, ontrecht of miskend voelen. Als zij gaan stemmen, dan het liefst op een partij die “het systeem” vijandig gezind is.

De schade van het populisme

Het populisme verdient om meerdere redenen weerwerk. In de eerste plaats omdat het ongenoegen versterkt zonder daar iets positiefs tegenover te stellen. Wanneer dingen als “deportaties” en “kopvoddentax” voor oplossingen moeten doorgaan, dan blijft niets anders op de zeef liggen dan wrevel over het vermeende probleem. Het ongenoegen wordt bovendien selectief gericht. Incidenten met Marokkaantjes worden opgeklopt, bij incidenten met autochtonen – neem bijvoorbeeld de strandrellen in Hoek van Holland – richt Leefbaar Rotterdam zijn pijlen op de burgemeester.

In de tweede plaats omdat het slachtoffers maakt onder non-combattanten. Het populisme brengt sfeerbederf mee. In Rotterdam bleek uit een onderzoek een half jaar na de moord op Fortuyn dat veel autochtonen zich jegens allochtonen “ronduit onbeschoft” gedroegen. Een kennelijk door het adagium “ik zeg wat ik denk” gevoede verkeerde assertiviteit.

In de derde plaats omdat het de aandacht op de verkeerde dingen richt. De islam als geconstrueerd probleem is hiervan het meest sprekende voorbeeld. Hierdoor wordt het aanpakken van reële problemen alleen maar gehinderd.

In de vierde plaats omdat het de integratie tegenwerkt. U herinnert zich ongetwijfeld Wilders’ reactie op de stelling van Minister Vogelaar dat wij te zijner tijd zouden spreken van een joods-christelijk-islamitische beschaving. ‘Knettergek’ luidde het oordeel. Daarmee zei hij niet dat dit ondenkbaar zou zijn. Daarmee drukte hij perfect uit wat voor hem volstrekt onwenselijk is. In zijn denkraam moet met alle kracht voorkomen worden dat de islam in Nederland geïntegreerd raakt. Wie geluisterd heeft naar de plannen van de PVV in Almere en Den Haag, weet dat ze alle integratieprojecten willen schrappen. Leefbaar Rotterdam heeft al in 2002 het gemeentelijke diversiteitbeleid om zeep geholpen. De conclusie is: populisten zijn tegen integratie.

In de vijfde plaats verdient het populisme de tegenwerking van iedereen die de democratische rechtsstaat liefheeft, omdat het de strekking van burgeroorlog heeft. Populisten vervangen stelselmatig de principes van de rechtsstaat door die van de stammenmaatschappij. Kijk naar het “aanbod” van Wilders om zich in Culemborg te vertonen tijdens de rellen tussen Moluks-Nederlandse en Marokkaans-Nederlandse jongeren. Wat wilde hij daar gaan doen? Vrede stichten? Welnee, hij wilde naar eigen zeggen de Molukkers van Culemborg een hart onder de riem gaan steken. Mijn vergelijking met Milošević is dus werkelijk niet uit de lucht gegrepen.

Versterk de democratie!

Een belangrijke vraag is nu waaruit dat weerwerk kan bestaan. Mijn antwoord komt in kortste samenvatting neer op het motto: Versterk de democratie! Het versterken van de democratie kan alleen door een opbouw van onderop. Het gaat er dus niet om “mensen meer bij de politiek te betrekken” – een vreselijke uitdrukking die het perspectief van beroepspolitici markeert – maar het gaat om burgers die de ruimte verwerven om zelf politieke verantwoordelijkheid te nemen.

Wij zijn allemaal staatsburgers en stadsburgers. Wij zijn geen onderdanen, geen slachtoffers, geen “gewone mensen die gediscrimineerd worden”. Dat moet het uitgangspunt zijn. Het meest zuivere is daarbij om uit te gaan van geschaalde verantwoordelijkheid. Niemand is voor alles verantwoordelijk en niemand is tot alles bekwaam. Iedereen kan geld geven voor Haïti, maar niet iedereen kan de hulpverlening daar organiseren. Gaan we uit van de geografische schaal, dan woont iedereen in een huis, in een straat, in een buurt, in een wijk, in een stad, in een land, in een werelddeel. Op al die schaalniveaus kan men verantwoordelijkheid nemen – ook weer afhankelijk van wat men kan overzien. En op al die niveaus heeft men rechten en, naar gelang wet en mogelijkheden, ook plichten.

Participatie en gelijkheid

Burgerschap kent twee aspecten, twee principes die achtereenvolgens het nemen van verantwoordelijkheid en de relatie tot anderen betreffen: participatie en gelijkheid.
Waar participatie als principe geldt, gaat het uiteindelijk om vormen van zelfbestuur waar dat kan. Rotterdam heeft daar enige traditie in. Tijdens de grootschalige stadsvernieuwing had elk aangewezen stadsvernieuwingswijk een projectgroep waarin bewoners de meerderheid vormden. De projectgroepen maakten de planning voor de wijk. Er gingen miljoenen in om. Daar hebben georganiseerde bewoners bestuursverantwoordelijkheid geleerd. Daar waar geen zelfbestuur is, moeten burgers hun bestuur als “eigen” kunnen aanspreken. Ze moeten directe toegang tot hun gemeentebestuur of deelgemeentebestuur kunnen hebben. Ze moeten er ook potentieel aan deelnemen. Dat wil zeggen dat ze partijlidmaatschap een normale zaak vinden - of desnoods partijvorming als bestaande partijen hun niet bevallen. Bij participatie hoort ook dat men zijn bestuur herkent qua beleidslijn. Dat kan wanneer burgers betrokken zijn bij de publieke meningsvorming en besluitvorming. Herkenning van bestuurders op persoonlijk niveau moet mogelijk zijn, doordat de verantwoordelijken zichtbaar zijn en zich niet verschuilen. Ten slotte moeten burgers hun bestuurders ter verantwoording kunnen roepen. De verantwoordelijken horen aanwijsbaar en oproepbaar te zijn.

Gelijkheid als principe is aan de orde bij burenrelaties. Buren zijn lotsverbonden door het delen van hun woonomgeving. Als zodanig zijn ze gelijk omdat ze gelijke belangen hebben bij de kwaliteit van die omgeving, en een overeenkomstige afhankelijkheid. Ook bij werkrelaties, zowel in arbeid als vrije tijd, is er sprake van gelijkheid. Samen aan iets werken overstijgt namelijk verschillen. Eveneens is er sprake van gelijkheid in representatierelaties. Aboutaleb is “onze burgemeester” omdat en zolang hij daar namens ons zit. Als hij daar niet meer namens ons zou zitten, moet hij weg. Ten slotte is ook vrijwillige aaneensluiting rond een gedeeld belang een vorm van gerealiseerde gelijkheid.

Het Rotterdamse straatwerk als voorbeeld

Het straatwerk in Rotterdam is een goed voorbeeld waarin veel van deze principes bij elkaar komen. Dit jaar telt de stad tweeduizend straatnetwerken. In bijna de helft van de Rotterdamse straten bestaan actieve kernen die aan Opzoomeren doen. Dat wil zeggen dat ze dit jaar één of meer activiteiten voor de straat hebben georganiseerd of nog gaan organiseren. Deze straatnetwerken zijn te beschouwen als een lichte vorm van zelfbestuur. Ze nemen verantwoordelijkheid voor het openbaar gebied met (overigens geringe) publieke middelen.
De straatnetwerken kunnen ook worden gezien als een vorm van actief stadsburgerschap. Ze doen aan vormgeving van het publieke domein. In de loop van de tijd is zo het Opzoomeren minder eenvormig geworden. Sommige straten profileren zich als schone straat, andere als kindvriendelijke straat, als creatieve straat of als milieuvriendelijke straat. Bovendien doen ze aan het ontwikkelen en onderhouden van openbare normen. Die worden vastgelegd in straatafspraken waarnaar in het onderling verkeer verwezen kan worden.

De meeste straatgroepen hebben een actieve relatie tot het (deel)gemeentebestuur. In die relatie is meestal sprake van wederkerigheid. Zij hebben een aanspraak op het bestuur, terwijl het bestuur in hen een “oproepbare buurt” mag zien. Ze zijn van belang omdat ze signaleren wat er gaande is, ook het in gebreke blijven van gemeentelijke diensten.

Deze straatnetwerken zijn ver over de grens tussen autochtoon en allochtoon. De meeste actieve groepen zijn gemengd van samenstelling en dat verschijnsel neemt alleen maar toe. Er bestaan in sommige laagbouwbuurten uiteraard nog netwerkjes die geheel drijven op blonde vrouwen van middelbare leeftijd, hier en daar een paar puur-Turkse straatgroepen en een doodenkele uitzondering die geheel uit Marokkaanse mannen bestaat, maar de tendens is die van etnische menging.

Op deze straatgroepen kunnen we in Rotterdam voortbouwen. Dat blijkt bijvoorbeeld uit het fenomeen van de straatdialogen, een nieuwe vorm die grote mogelijkheden biedt. Bij die mogelijkheden hoort ook de “opschaling” tot het buurtniveau en misschien zelfs wijk- en stadsdeelniveau. Het Rotterdamse straatwerk is uitzonderlijk door zijn omvang, maar qua werkwijze – zelforganisatie van bewoners met achtergrondsteun van de gemeente – is het zeker niet uniek. Zo’n aanpak draagt zeker bij aan een democratische stadscultuur. Daarin zijn het “sociale” en het “politieke” op een productieve manier met elkaar verbonden.

Mijn derde stelling luidt daarom: De democratie zal meer op reële relaties tussen staatsburgers moeten bouwen en minder op virtuele.

Bezieling van de democratie

Dan de vraag waar het hier om draait: Komen we zo van het populisme af? In ieder geval moeten we vaststellen dat zo’n opbouw van onderop een antwoord is op het fenomeen “commentaar van de zijlijn”. Wie zelf verantwoordelijkheid neemt, zal minder snel alle schuld bij anderen leggen. Dus de grondtoon van het populisme – “zij doen alles fout” – wordt hiermee verstoord. Er komt ruimte voor een andere toon: “Zullen we er samen iets van maken?”

Er is dus ontwikkeling van burgerschap mogelijk – of misschien moet ik zeggen: herstel van burgerschap. Dat is het antwoord waar het tegenover populistische politiek om draait. Iedereen die wettig in ons land verblijft, kan als burger worden aangesproken en daarnaar handelen. Dit geldt ook voor moslims – van wie overigens het overgrote deel maar al te blij is met de burgerrechten die ze hier genieten. Door het publieke domein als gelijken met elkaar te delen overwinnen burgers hun scheidslijnen. Door daar zaken voor elkaar te krijgen winnen ze aan zelfvertrouwen en eigenwaarde – emancipatie dus! Het werkt in ieder geval lokaal. Op het niveau van gemeente en deelgemeente zijn zulke verhoudingen tussen bewoners en bestuur, en tussen burgers onderling, goed vorm te geven. De effecten zijn meetbaar. Het werkt als tegengif tegen de verzuring en het chagrijn.

Er zijn natuurlijk grenzen aan de mogelijkheden. Zo’n aanpak van onderop werkt niet per se in de symbolische orde. Iedereen kent wel het fenomeen dat mensen die vinden dat ‘alle Turken het land uit moeten’, een uitzondering maken voor hun buurman Ali die een toffe gozer is. Er loopt een echte grenslijn tussen het dagelijkse leven en zijn ervaringen, en de symbolische orde. Feitelijk hebben heel veel mensen ervaringen met moslims die hun perceptie van “de islam” niet raken. Dus als je het populisme in de symbolische orde wilt bestrijden, dan zul je dat met de gepaste symbolische middelen moeten doen; tegenover het schema van de islam die de westerse beschaving bedreigt, zou moeten staan: de democratische rechtsstaat die als overwinning op de burgeroorlog en zijn principes mag gelden. We mogen ons best periodiek herinneren dat onze staat aan een periode van bloedige godsdienstoorlog is ontworsteld. Dat de waarde van gewetensvrijheid en godsdienstvrijheid daar zijn oorsprong vindt. Dat willekeurig onderscheid van mensen op grond van kenmerken als ras en godsdienst niet toevallig is verboden. Dat gelijkberechtiging voor iedereen een belofte inhoudt en veiligheid waarborgt. Dat we langs die lijn al heel veel verschillen hebben overbrugd en nog zullen overbruggen.

Onze gelijkheid voor de wet – is het geen wonder dat in een en hetzelfde land en zelfs in een en dezelfde stad vrouwen een vrouwenhuis kunnen beginnen, homo’s een nichtenkit oprichten en moslims een moskee kunnen bouwen? Is het niet een even groot wonder dat katholieke ouders, antroposofische ouders, protestantse ouders, hindoestaanse ouders, joodse ouders of islamitische ouders een school kunnen beginnen met steun van de staat? Onze rechten en vrijheden, het feest van de democratie, Nederland als een gezegende plek op aarde – die dingen mogen af en toe wel uit hun vanzelfsprekendheid worden gehaald.

De grootsheid van het Europese project, ontworsteld aan de puinhopen van twee wereldoorlogen, een project waar tallozen binnen en buiten het continent met verlangen naar kijken, dat zich laat meten aan de maten van duurzame ontwikkeling en mensenrechten – waarom zouden we dat niet vieren? Waarom niet periodiek bedenken hoe dat allemaal kan bestaan – en daarbij bedenken wat het alternatief zou zijn? Als Barry Madlener onze europarlementariërs en dus zijn collega’s voor landverraders uitmaakt omdat ze het vermeende Nederlandse belang niet vooropstellen, dan hebben we toch in dat alles een meer dan overtuigend weerwoord?

Om die reden sluit ik af met mijn laatste stelling: Alleen een bezielde democratie kan een antwoord bieden op het populisme.