Mislukte integratie
De integratie is mislukt! Het is niet mogelijk gebleken om buitenlanders op een constructieve manier deel uit te laten maken van de maatschappij. Ze leren de taal niet. Die willen ze ook niet leren. Ze doen niet mee aan nationale feestdagen. Ze blijven zich zelfs anders kleden en vertikken het om ook maar een beetje aardig te zijn voor hun autochtone buren. Nee, ik spreek niet over marokkanen in Amsterdam, maar over westerlingen in Jakarta.
Een poosje terug kwam ik een Schotse buurtgenote tegen die hier al 23 jaar woont. Ze sprak geen woord Indonesisch. Tijdens Idul Adha was ik er getuige van hoe een tweetal westerlingen in korte broek en met een onreine hond langs de uitgaande moskee paradeerden. In plaats van dat die intolerante barbaarse moslims hen de strot afsneden keken ze beschaamd de andere kant op. Zo kan ik veel voorbeelden geven.
Immigratie van westerlingen in Indonesië loopt omgekeerd evenredig aan immigratie van zuiderlingen in het Westen. Een westerling in Indonesië valt omhoog; een zuiderling in het Westen valt omlaag. Een westerling in Jakarta huurt een huis met zwembad, een sloot personeel en heeft een ‘airconditioned lifestyle’. Een zuiderling in het westen komt in een probleembuurt terecht, moet zich overal zelf doorheen worstelen en heeft het koud. Van mij en mijn companen hier in Jakarta wordt niet gevraagd of we willen integreren. Er wordt niet van ons verwacht om de taal goed te spreken. Niemand volgt een inburgeringscursus en we overtreffen elkaar in verhalen over domme Indonesiërs die maar niet kunnen begrijpen hoe de wereld in elkaar steekt. We leven op eilanden, hebben onze eigen scholen, verenigingen, verzekeringen en kroegen. Iedereen begroet ons met een glimlach. Wij zijn de nieuwe kolonialen. We hebben zakken vol geld. Onze ramen en deuren zijn goed gesloten voor de ellende om ons heen. De vooroordelen die ons altijd al op de been houden, sussen ook hier ons geweten. Straatkinderen, wat kun je ertegen doen? Zwervers, moeten ze maar niet zo lui zijn. En wij? Wij pogen om Indonesië te herscheppen naar ons beeld. Vooruitgang is wanneer deze stad lijkt op New York of Londen. Een volwaardig mens is wie op mij lijkt.
Maar al met al is het waar: ik leef niet in deze stad. Ik leef in een interpretatie van deze stad. Een westerse interpretatie bovendien. Ik drink koffie bij de Star Bucks, shop in de Ranch Market en mijn zoon voetbalt op de Amerikaanse school. De integratie van mij en mijn gezin moet als mislukt worden beschouwd. Ik leef in de hyperrealiteit van mijn cultuur in een derde wereld stad.
Maar dan verlaat ik de veiligheid. Ik ben immers een zendingsdominee. Mijn wereld vervaagt. Engels en Nederlands worden steeds slechter te verstaan. Witte mensen vervagen. Het Indonesisch klinkt hard. Het wordt snel uitgesproken, zoals veel grote steden snelle dialecten hebben ontwikkeld. Geen witten meer, alleen nog bruine mensen. Ik ben de enige westerling. Niets herinnert nog aan mijn eigen wereld. Spreken moet ik. Luisteren zal ik. Dit is Jakarta. Een kind van 5 vraagt om een cent; de airconditioners in mijn college zijn stuk, de kraan drupt al 5 jaar, de wc stinkt al 50 jaar, een collega daagt mij uit: ‘God is een terrorist’, roept hij door de gang. En ik weet precies wat hij in Indonesië hiermee bedoelt. Met studenten discussieer ik een paar uur over Orba, zoals de regeringsperiode van Suharto wordt genoemd, over ninjas en het javaanse autoriteitsbegrip.
Het vreemde is dat ik me hier thuis voel maar integreren kan ik nooit. Mijn cultuur is daarvoor te sterk. Ik denk, voel, leef en beweeg anders. Westerlingen integreren nooit. Waar zij wel lijken te integreren, samenleven met de locals, worden zij beschouwd als achterlijk of als verraders. Het is immers altijd achteruitgang. Nee, integreren is geen westers specialisme. Erover praten is dat helaas wel.
Jakarta, december 2005