Verrassend instrumentarium

De indrukken en appreciaties ten aanzien van dit lijvige boek1 (480 bladzijden) lopen erg uiteen: ze gaan van 'bijbel van de anders-globalisten' naar 'het Communistisch Manifest van de 21ste eeuw', tot 'begraver van de theorie over het imperialisme'. In het Frans heeft de verkoop van dit boek het uitstekend gedaan: het heeft zelfs een tijdje op nummer één van de 'box-office' van de boekenverkoop gestaan. In Nederland heeft uitgeverij van Gennep zich aan een (uitstekende) vertaling van dit boek gewaagd. Ook hier komt onder 'links' de discussie op gang. Bij Imavo bijvoorbeeld, het Vlaams Marxistisch Tijdschrift, verscheen er van de hand van Guy Quintelier een originele boekbespreking in 25 stellingen en 17 bladzijden. Ook De Groene Amsterdammer besteedde er onder de welluidende titel ‘Herformulering van het Communistisch manifest’ (1 september 2001) heel wat pagina's aan.

De schrijvers noemen zich beide communisten, maar rekenen wel eerst af met de oude concepten van het klassieke marxisme. Ze wisselen heldere, scherpe analyses - die zeker de naam 'anti-imperialistisch' verdienen - af met nieuwe concepten voor de toekomst, die mijns inziens scherpte en kritische zin missen. Multitude, biomacht, wereldburgerschap en een maatschappelijk loon voor iedereen moeten de krijtlijnen vormen om het imperiaal bestuur van het rijk 'Empire' te overwinnen!

Maar hoe dichter we bij een nieuw communistisch 'manifest' komen, hoe schraler en diffuser het wordt. Dat wil echter niet zeggen dat de terugblik op de 20ste en vooruitblik op de 21ste eeuw die Michael Hardt en Antonio Negri in dit boek bieden in vele gevallen niet pertinent is. De schrijvers bieden ons voor de eenentwintigste eeuw een verrassend instrumentarium ter analyse van deze veranderde tijd.

Empire

De naam moet je niet Engels noch Frans begrijpen, maar Amerikaans. Napoleon noemde zijn rijk l'Empire en had het over het 'groot-Frankisch' rijk. Imperialistisch dus, als een grote staat die anderen bekampt. De Britten spraken over The British Empire en bedoelden hetzelfde, maar iets sterker dan Frankrijk. De Verenigde Staten hebben nooit een geografisch Empire gehad maar gaan steeds meer in de richting waarvan zij hardop dromen: een wereldrijk waar de wetten van het kapitaal ons koninklijk regeren.

Empire in de zin van Hardt en Negri (H&N) overstijgt het imperialisme van Lenin en andere latere imperialismetheorieën. Empire slaat op de toestand na de val van de Berlijnse muur, maar gaat niet uit van het concept dat de Verenigde Staten als dominante economische en militaire macht nu de wereld beheersen. Het nieuwe imperium overstijgt namelijk de natiestaat als politiek concept. Het is niet gebonden aan één land of natie. Er is geen territoriale of geografische opdeling meer in het rijk Empire. Het is overal, omdat het kapitaal zich overal ontplooit.

Deze premisse roept een aantal nieuwe vragen op:

  • Moeten de begrippen arbeid, proletariaat, klassenstrijd, en de plaats van de vakbonden niet herijkt worden?
  • Als een natiestaat in Empire geen zeggenschap meer heeft, wat betekent dat dan voor de 'nationale soevereiniteit' van een land, of voor het nationalisme, of voor bevrijdingsstrategieën op nationaal vlak?
  • Als de macht van één natiestaat (hoe groot ook) passé is, waar zit dan het verschil tussen het imperialisme als hoogste stadium van kapitalisme (zoals Lenin bedoelde) en een rijk als Empire, wat zeker een 'imperiale' macht heeft?!

We gaan deze drie vragen trachten te verhelderen aan de hand van het boek van Hardt en Negri. Bij de derde vraag gaan we enkele kenmerken van Empire opsporen, die meer licht werpen op de netwerkmacht van dit rijk.

Proletariaat

De auteurs stellen dat 'het eigenlijke subject van arbeid en opstand grondig veranderd is. De samenstelling van het proletariaat is veranderd en dus moet ook ons begrip ervan veranderen' (68). Vroeger vormde de mannelijke fabrieksarbeider de paradigmatische figuur voor het proletariaat. Die 'figuur' bestaat nog, maar is 'verdrongen van haar gepriviligieerde plaats in de kapitalistische economie en van haar positie van hegemonie in de klassensamenstelling van het proletariaat' (ibid.). Het proletariaat is niet verdwenen, maar moet als klasse anders begrepen worden: 'allen die ondergeschikt zijn aan, uitgebuit worden door, en produceren onder de heerschappij van het kapitaal' (260). Aangezien het kapitaal geglobaliseerd is, houdt dit voor het proletariaat hetzelfde in.

Er wordt een beschrijving gegeven van de ontwikkeling van de arbeid: Eerst had je de moderniseringsfase (industriële productie), toen de fase van dienstverlening (gezondheidszorg, scholing, amusement, reclame, enzovoort). Banen werden mobieler en vereisten soepeler vaardigheden. Kennis, informatie, gevoel en communicatie kregen een meer centrale rol. Met die 'post-moderniseringsfase' trad ook de informatisering binnen. De informatie-economie bracht een verandering van de kwaliteit en de aard van arbeid. In ons boek wordt dat getypeerd als de immateriële arbeid (292). Dit wordt uitgelegd aan de hand van de veranderingen in de auto-industrie en in de dienstverlenende sector.

De auto-industrie

Twee modellen worden behandeld: het fordistische en het toyotistische. In het eerste is de verhouding tussen productie en consumptie een betrekkelijk 'stilzwijgende' relatie. Men produceert zijn goederen en hoopt op een adequate vraag en hoefde weinig naar de markt te luisteren. In het toyotistische model is de productieplanning voortdurend afgestemd op en direct in communicatie met de markt. Just in time-productie, heet dat. De productiebeslissing valt feitelijk pas ná en in reactie op het marktbesluit. Er moet dus een voortdurende interactiviteit of snelle communicatie tussen productie en consumptie plaatsvinden. Daar zorgt de informatietechnologie voor.

De dienstverlenende sector

De productie van voorzieningen is vaak gebaseerd op de voortdurende uitwisseling van informatie en kennis, die niet resulteert in materiële en duurzame goederen. Het gaat dus om immateriële arbeid, die immateriële goederen produceert, als een voorziening, een cultureel product, kennis, of communicatie. De computer vervult hierbij de centrale en onontbeerlijke rol. 'Met de huidige computerisering van productie (...) raakt de arbeider in toenemende mate verwijderd van het object van zijn of haar arbeid. Het gecomputeriseerd kleding naaien en het gecomputeriseerd weven kunnen precies dezelfde concrete praktijken, namelijk manipulatie van symbolen en informatie, inhouden' (294).

Een ander soort immateriële arbeid is de affectieve arbeid van menselijk contact en interactie. De amusementsindustrie wordt aangehaald als voorbeeld. Die arbeid is vaak immaterieel, in die zin dat zijn producten ontastbaar zijn. Vaak zijn de (menselijke) contacten niet feitelijk, maar virtueel (295). Men creëert en manipuleert gevoelens: van welbehagen, opwinding, hartstocht, enzovoort.

Hardt en Negri bieden hierbij de volgende analyse: 'Ons punt hier is dat al deze verschillende vormen van arbeid op de een of andere manier onderworpen zijn aan kapitalistische discipline en kapitalistische productierelaties. De omstandigheid van zich midden in het kapitaal te bevinden en dit te ondersteunen is wat het proletariaat tot klasse definieert' (69).

In het kader van de informatie-economie en de globalisering duiden de schrijvers ook op een treffend verschil met de jaren dertig. Als men een autofabriek in Detroit uit de jaren dertig vergelijkt met een uit een derdewereldland, bestaan er enorme verschillen op het vlak van technologie en productieve praktijken. 'De autofabriek in Detroit in de jaren dertig nam op het hoogtepunt van de mondiale economie een dominante positie in en produceerde de hoogste waarde; de autofabriek in de jaren negentig, of die nu in Sao Paulo, Kentucky, of Vladivostok staat, heeft in de mondiale economie een ondergeschikte plaats - ondergeschikt aan de hoogwaardige productie van voorzieningen. Tegenwoordig lijkt alle economische activiteit onder de dominantie van de informatie-economie te komen en daar kwalitatief door veranderd te worden. De geografische verschillen in de mondiale economie zijn geen tekenen van het naast elkaar bestaan van verschillende ontwikkelingsfasen (zoals vroeger wél het geval was, ER), maar lijnen van de nieuwe mondiale productie-hiërarchie' (290).

Hoe te strijden?

Een verandering van gedaante van het proletariaat brengt een meer gedifferentieerde en minder homogene groep van mensen met zich mee. Er zijn 'arbeiders' in loondienst, maar velen niet meer. Die werken voor zichzelf, zijn 'zelfstandigen', anderen zitten in de 'illegale' arbeid.

'De figuur van de immateriële arbeidskracht (betrokken bij communicatie, samenwerking en de productie en reproductie van affecten) neemt in toenemende mate een centrale positie in, zowel in het schema van de kapitalistische productie als in de samenstelling van het proletariaat' (68-69).

Dit heeft natuurlijk ook gevolgen voor een nieuw soort solidariteit en strijdbaarheid. H&N noemen een aantal markante strijdplaatsen in de wereld, die toch niet zijn uitgevloeid tot een wereldwijde solidariteit (de Intifada tegen Israël, het oproer in mei 1992 in Los Angeles, de opstand in Chiapas in 1994, stakingen in december 1995 die Frankrijk platlegden en stakingen in 1996 die Zuid-Korea teisterden). Het commentaar van H&N is onthullend: 'Geen van deze gebeurtenissen inspireerde tot een cyclus van strijd, omdat de verlangens en behoeften die zij uitdrukten niet in verschillende contexten vertaald konden worden (...) deze strijdvormen falen niet alleen in de communicatie naar andere contexten, maar missen zelfs een lokale communicatie en zijn dus vaak van zeer korte duur op de plaats waar ze ontstaan, daar al snel weer uitdovend' (69). H&N noemen dit een politieke paradox in onze tijd: 'in ons veel geprezen communicatietijdperk, zijn gevechten nagenoeg incommunicabel geworden' (70).

Nu valt er misschien wel een beetje af te dingen op bepaalde voorbeelden - voor het begin van de tweede Golfoorlog (begin 2003) kwamen er in één weekend 15 miljoen mensen wereldwijd op de been om te protesteren! - maar in grote lijnen hebben H&N wel gelijk: heel wat gevechten worden teruggeslagen en kunnen geen vuist maken. We denken aan vakbonden, vredesbewegingen, bevrijdingsbewegingen, ecologische bewegingen, derdewereldgroepen: 'de gevechten communiceren niet, ondanks het feit dat zij breed uitgemeten worden op televisie, het internet en elk ander denkbaar medium' (71).

Vroeger kon men met succes een strijd aanbinden door de zwakkere schakel van de imperialistische keten te verbreken. In de constitutie van het Empire is er niet langer een 'buiten' van de macht, omdat alles geglobaliseerd is, en is er dus ook nauwelijks nog een 'zwakke schakel'. 'Om betekenis te krijgen moet elke strijd het hart van Empire aanvallen, in zijn kracht' (73). Dat wil niet zeggen dat u het alleen in Washington, Genève of Tokyo moet zoeken, neen, door de globalisering van economische en culturele relaties kan het virtuele centrum van het Empire vanaf elk punt worden aangevallen!

Nationale soevereiniteit?

Toen in oktober 1985 vierhonderdduizend mensen in Brussel demonstreerden tegen de atoomwapens, bleek dat diezelfde week de atoomwapens uit de Verenigde Staten naar België werden vervoerd om in ons land geïnstalleerd te worden. Als men nu, anno 2003, tracht om een 'wapeninspectie van het volk' door te voeren om deze gevaarlijke wapens te inspecteren, staat er een repressieve macht klaar van één tegen één (made in USA) om die betogers een grondige les te leren!

Toen men in België enkele jaren na de val van de Muur een 'progressieve' wet tegen de genocide ging maken - een voorbeeld voor de wereld! - had men er niet aan gedacht dat die niet alleen tegen Fidel Castro, Saddam Hoessein en al die andere 'slechteriken' zou kunnen worden gebruikt, maar ook tegen Sharon en Bush himself... Toen werd de soevereiniteit van de Verenigde Staten van België maar even afgeschaft!

De strijd via de natiestaat is uitgehold, omdat de functie van de 'natie' gekortwiekt is. Vroeger traden er veel conflicten op via nationale staten onderling, van binnenuit et cetera. Nu is er een meer overkoepelend gezag gekomen, zodat de soevereiniteit van een volk onhoudbaar werd. H&N noemen dit een historische vooruitgang (in een interview in De Groene Amsterdammer van 1 september 2001).

Op dit punt ook weer een aantal interessante gedachten (141-143). Tijdens de periode van dekolonisatie was de natie het noodzakelijke voertuig voor politieke modernisering en zelfbeschikking. De maatschappelijke krachten werden aangespoord om tot 'bevrijding' te komen. In de meeste gevallen was het echter een 'gedelegeerde strijd', waarin een nieuwe heersende groep de macht greep. De revolutie werd opgeofferd en met handen en voeten gebonden aan een nieuwe bourgeoisie. Het is wel een februarirevolutie, maar de oktoberrevolutie blijft uit, komt nooit. Het eigenlijke concept van een bevrijdende nationale soevereiniteit is dubbelzinnig, ja contradictoir. Terwijl dit nationalisme beoogt de massa te bevrijden van buitenlandse overheersing, richt het binnenlandse overheersingsstructuren op, die al even erg zijn. 'De post-koloniale natiestaat functioneert als een essentieel en ondergeschikt element in de mondiale organisatie van de kapitalistische markt.' H&N stellen zelfs dat 'de staat van India tot Algerije en van Cuba tot Vietnam (..) het vergiftigde geschenk van nationale bevrijding' is (143).

Ik denk dat ze zich hier vergalopperen en geen onderscheid weten te maken tussen positief en reactionair nationalisme, zoals vaak in marxistische literatuur wel gebeurt.

Maar de hoofdtendens blijft duidelijk: nationale staten hebben zich in te voegen in het heersend economisch en politiek systeem. H&N zijn hier vrij categoriek naar het 'links nationalisme': de natie wordt daar nog opgevat als het primaire verdedigingsmechanisme tegen de dominantie van het vreemde en/of globale kapitaal, maar dat heeft geen zin. Dat is een verkeerde en zelfs schadelijke positie! Schadelijk omdat de schijnbaar lokale identiteiten niet autonoom of zelfbepalend zijn, maar de ontwikkeling van de kapitalistische, imperiale machine juist voeden en ondersteunen. De strategie van de lokale weerstand identificeert de vijand op een verkeerde wijze en maskeert hem bijgevolg. Het moet volgens H&N gedaan met de strijd om 'buiten' de imperiale orde een terrein van bevrijding en andere economie te vinden. Er bestaat volgens hen geen 'buiten' en elke energie die daarvoor gegeven wordt is contraproductief!

H&N zijn tegen de 'nostalgie' van de nationale staten. Daar is geen weg meer terug. Toch moet je de zaken genuanceerd bekijken. Het is niet omdat de transnationale bedrijven en mondiale netwerken van productie en circulatie de macht van de natiestaten hebben ondermijnd, dat de staatsfuncties van een natie van nul en geen waarde meer zijn. De nationale soevereiniteit en de autonomie van de nationale politiek hebben hun effectiviteit en kracht verloren, maar ze worden wel geïntegreerd in een systeem van transnationaal gezag, Empire. Politiek verdwijnt niet, wat verdwijnt is elke notie van de autonomie van het politieke!

Empire betekent zo ongelimiteerd bestuur. Voor het eerst zien we het ontstaan van een wereldorde die daar in de buurt van komt. Empire is ruimtelijk ongelimiteerd, want het betreft de hele wereld. Sociaal ook, in die zin dat het alle aspecten van het sociale leven tracht te controleren, niet alleen de economische, de politieke en de culturele.

Empire als hoogste stadium

Een centrale stelling bij Hardt en Negri is dat volgens hen de these van Lenin, dat het imperialisme het hoogste stadium van het kapitalisme is, nu voorbije tijd is. Er is een nog hoger stadium ingetreden, het rijk van Empire!

Om dat te onderbouwen beginnen zij met een analyse van de stellingen van Lenin (en Rosa Luxemburg). De redenering is, dat het kapitaal steeds uitbreiding zoekt. Eerst heb je de lokale kapitalisten, dan de nationale - waartegen je ook nationaal verzet in het geweer moet brengen - en dan kom je aan internationaal kapitaal. De figuur die het beheer van deze internationale macht belichaamd, heet 'imperialisme'. Rosa Luxemburg legt uit: 'Het kapitaal plundert de hele wereld, neemt zijn productiemiddelen uit alle hoeken van de aarde, indien nodig met geweld, en van alle beschavingsniveaus en alle maatschappijvormen (...). Voor het kapitaal is het noodzakelijk om meer en meer over de aarde te beschikken' (231). Zo ontstaat er een gebied waar kapitalistisch voor gezorgd wordt en een 'buitengebied' waar rustig geroofd kan worden, maar dat gebied hoeft niet noodzakelijk ook kapitalistisch te worden. Buiten blijft buiten. Cecil Rhodes heeft het eens treffend verwoord: 'Mijn favoriete idee is een oplossing voor het maatschappelijk probleem, dat wil zeggen, teneinde de 40.000.000 inwoners van het Verenigd Koninkrijk te behoeden voor een bloedige burgeroorlog, moeten wij, koloniale staatslieden, nieuwe landen verwerven om de extra bevolking een plaats te geven, nieuwe markten te bieden voor de goederen die zij produceren in de fabrieken en mijnen. Zoals ik altijd al zei is het Empire een kwestie van brood op de plank. Wie burgeroorlog wil vermijden, moet imperialist worden' (geciteerd bij H&N, 237-238). Het 'buiten' is bij Cecil Rhodes duidelijk verwoord.

Daarover gaan ten diepste de reflecties van Lenin en Luxemburg. Lenin ziet dat de structurele transformaties in de landen buiten, opgelegd door imperialistische politiek, ertoe neigen elke mogelijkheid tot buiten zijn te elimineren. Er gaat op den duur geen 'buiten' meer zijn, want alles wordt geïncorporeerd. Dat soort imperialisme is een 'hoger' stadium van het kapitalisme.

In feite, zeggen H&N, heeft Lenin de basis gelegd voor hun concept van Empire. Het verschil tussen Empire en imperialisme is, dat er bij imperialisme nog altijd een buiten was, dat er gebieden waren die veroverd moesten worden, terwijl dat bij Empire in feite niet meer het geval is. Omdat de autonomie van de natiestaten niet meer geldt, omdat de arbeidersstrijd ook geglobaliseerd moet zijn, daarom moet je je ook niet verzetten tegen deze 'ontwikkeling'. Rosa Luxemburg had wezenlijk gelijk: als het imperialisme niet was overwonnen, had het de dood van het kapitaal betekend. De volledige verwezenlijking van de wereldmarkt betekent dan ook noodzakelijk het einde van het imperialisme (vgl. 331). Met andere woorden: geografische scheidslijnen tussen natiestaten of zelfs tussen centraal en periferie, noord en zuid, zijn niet langer voldoende om de mondiale scheidslijnen en distributie van productie, accumulatie en maatschappelijke vormen te vatten. De zuidelijke punt van Latijns-Amerika kan alle productie-niveaus gelijktijdig en naast elkaar bevatten: van het hoogste tot het laagste niveau van technologie, productiviteit en accumulatie, met een complex maatschappelijk mechanisme dat hun differentiatie en interactie handhaaft. Mutatis mutandis geldt dit ook voor de werkplaatsen van New York en Parijs, die kunnen wedijveren met die van Hong Kong en Manilla. H&N willen hiermee niet alles op één lijn stellen, maar wel naar voren brengen dat er 'eigenlijk geen wezenlijke, alleen graduele verschillen (nog) bestaan' (333).

Nieuwe segmenten tekenen zich dus af in Empire: het vervagen van de burgermaatschappij en het verval van nationale grenzen betekent niet dat de maatschappelijke ongelijkheden verdwenen zijn. Misschien is het nog wel ernstiger geworden, alleen doet het zich voor in een andere vorm. Het gaat niet meer om centrum en periferie, noord en zuid. In wezen zijn die dichter bij elkaar gekomen.

Bijvoorbeeld: het arbeidsbeleid is imperiaal (niet imperialistisch, maar: onderdeel van het Empire) geworden. Informatietechnologieën zijn gebruikt om het structurele verzet van arbeidskracht te verzwakken, zowel in termen van loonstructuren veranderen, als het verschil in culturele en geografische verschillen aanboren. Kapitaal is erin geslaagd zowel 'temporele flexibiliteit (andere loonstructuur, ER) als ruimtelijke mobiliteit op te leggen (...). Financiële en monetaire stromen volgen min of meer dezelfde mondiale patronen als de flexibele organisatie van arbeidskracht Aan de ene kant gaat het speculatieve en financiële kapitaal daar naartoe waar de prijs van arbeidskracht het laagst en de bestuurlijke macht die uitbuiting garandeert het hoogst is. Aan de andere kant worden de landen die de rigiditeit van arbeid handhaven en zich tegen flexibiliteit en mobiliteit verzetten, gestraft, gekweld en tenslotte vernietigd door mondiale monetaire mechanismen (...). Als het percentage arbeiders, dat niet onmiddellijk flexibel en mobiel is, stijgt, daalt de aandelenmarkt' (335-336).

Hoogste stadium en dan?

Bestaat er een alternatief voor dit almachtig systeem? H&N betogen eerst, dat je de geschiedenis 'zijn gang' moet laten gaan. Je moet je dus niet verzetten tegen een afbraak van autonomie van nationale staten, ook niet tegen het feit dat er geen 'buiten' meer is, dat je dus zelf ook geen 'buiten', dat buiten de imperiale orde staat, meer kunt creëren (een land als Cuba is in de visie van H&N een anachronisme!). Alle energie die je daaraan wijdt is eigenlijk verspilling. Empire is goed in zichzelf (58), is intrinsiek goed en brengt de horizontaal georganiseerde netwerkdemocratie naderbij, belooft de afbraak van de repressieve staat en het nationalisme dat anderen uitsluit.

Zoals het kapitaal tendeert naar imperialisme en het ook wordt, zo moet imperialisme naar Empire leiden. Het is een fase in de geschiedenis. Marx analyseerde het kapitalisme als een fase in de geschiedenis die wel voorbij zou gaan! Zo nu ook Hardt en Negri: die geloven dat Empire niet eeuwig is, maar op zeker moment wel voorbij zal gaan. Maar eerst moet Empire er echt komen. Het schept voorwaarden en betere omstandigheden die het communisme dichterbij kunnen brengen. Communisme staat bij hen voor 'absolute democratie, gebaseerd op vrijheid en gelijkheid, met een machtsvorm die niet afhankelijk is van de staat of een externe structuur die de samenleving bestuurt' (zie interview in De Groene Amsterdammer van 1 september 2001). 'Doordat alles geglobaliseerd wordt onder het regime van Empire, komt er ook ruimte vrij voor potentiële eenheid van een internationale oppositie en het potentieel samenvloeien van antikapitalistische landen en krachten' (333). De weg wordt daar als het ware indirect voor bereid!

Strijd, toch wel

Hardt en Negri willen zich door de interviewers van De Groene Amsterdammer niet in de hoek laten drummen van de 'deterministen'. Empire gaat niet aan zichzelf ten onder; de gang van de geschiedenis loopt niet vanzelf; Empire schept zijn eigen grafgravers. In zijn functioneren als 'rijk' biedt het mogelijkheden tot vernietiging. Of beter: alternatieven stijgen op vanuit Empire zelf. Die andere mogelijkheden moet je uitbuiten, wél volgend hoe Empire nu in elkaar zit en je daar in principe niet tegen verzetten. Gebruik makend van de mogelijkheden van binnenuit moet je trachten Empire te tackelen: de informatiesnelwegen, de huidige technologieën, iedereen is bijna een 'arbeider' geworden, vanuit elk punt van de wereld kun je Empire raken.

De alternatieven die H&N voorstellen zijn mijns inziens nog te embryonaal. Ze verdienen wel nadere uitwerking. Het gaat om

  • het recht op wereldburgerschap
  • het recht op een maatschappelijk loon
  • het recht op hernieuwde toeëigening

Wereldburgerschap

De burger moet in Empire een actief subject worden. Hij mag beseffen dat hij deel is van een globaal geheel. De massa wordt nog teveel miskend en uitgebuit. Door de potentiële autonomie van de mobiele massa te erkennen komen we bij de werkelijke kwestie, zo stellen H&N: 'Waar we grip op moeten krijgen is hoe de massa georganiseerd en geherdefinieerd wordt als een positieve politieke macht (...). Hoe kunnen we een constituerende politieke tendens binnen en voorbij de spontaniteit van de bewegingen van de massa herkennen (en onthullen)' (393). Iedereen denkt hier uiteraard aan de anders-globalistische (liever dan: anti-globalistische) beweging. Hoewel Empire deze bewegingen tracht te isoleren, criminaliseren en als irrealistisch voor te stellen, blijven massa's mensen aanvoelen dat er hier iets niet klopt. Deze massa's moeten een eigen beweging vinden, die ze zelf kunnen controleren, waar ze het verzet kunnen verzamelen en gezamenlijk inzetten tegen de zenuwcentra van het imperiale gezag. H&N noemen die massa's de 'multitude': een veelheid van mensen die er niet uitziet als een homogene groep, maar een hybride, een mengeling van verschillende soorten mensen, die tegen de macht van Empire ingaan. Dit recht om de beweging in eigen hand te nemen en te controleren is de eis voor wereldburgerschap.

Het doet me denken aan de uitleg van het boek Marcus, door de uitstekende theoloog Andreas Bedenbender in Text & Contexte. Hij staat in zijn uitleg vrij lang stil bij het begrip ochlos (schare, massa). Hij analyseert dit begrip doorheen het hele evangelie en betoogt dat het in eerste instantie neutraal, positief geduid wordt (de hele schare volgde Hem), maar dat het op het laatste van het evangelie, bij de kruisiging een negatieve lading krijgt: de schare wordt overtuigd om te roepen 'kruisig Hem'. Bedenbender stelt nu dat als de schare hier anders gereageerd had... Vanuit het eerste deel van het Marcusevangelie kon er best een andere conclusie getrokken worden omtrent de rol van de schare. Met andere woorden: wordt de schare, de massa, ooit een wereldburger die de mechanismen van het Empire doorziet?

Dit filosoferen over de rol van de massa blijft mij enigszins speculatief. Wat had het volk van Chili anders gedaan bij de moord op hun president Salvador Allende? Waarom heeft de massa in Nicaragua bij herverkiezingen in 1990 voor de Sandinisten, zo 'verkeerd' gestemd? Waarom staat het volk niet op en weigert het niet en bloc om nog Coca Cola te drinken? De massa in Zwitserland had toch ook anders kunnen stemmen bij het referendum over het bankgeheim? We kunnen nog 'massa's' voorbeelden geven, die aantonen hoe mis de schare niet was. En dan?

Maatschappelijk loon

De eis tot een gegarandeerd inkomen of maatschappelijk loon voor iedereen gaat niet over een gezinsloon, maar om elke vrouw en man die een 'loon' ontvangen. Daarmee wordt ook voorkomen dat arbeid wel of niet 'productief' gezien wordt.

Wie zal hier op tegen zijn? Gaat dit echter de macht van Empire echt aantasten? Speculatiekapitaal, casinokapitalisme, inkomsten uit onroerend goed, aandelen enzovoort vormen vele malen meer de inkomsten voor de kapitalisten dan de inkomsten uit 'arbeid', waarin dan nu een 'rechtvaardige' oplossing gevonden zou zijn! Is dat de nieuwe marxistische eis die de anti-Empiristen moeten stellen?

Het recht op hernieuwde toeeigening

Het recht op hernieuwde toeeigening is een mooie zaak. Het gaat om de productiemiddelen in de nieuwe gedaante, die allen moeten worden opgeëist. Dat betekent dus vrije toegang tot en gezag hebben over kennis, informatie, communicatie en affecten, om een paar van de voornaamste middelen van de productie te noemen. 'Dat deze 'productieve machines' geïntegreerd zijn in de massa, betekent nog niet dat de massa er controle over heeft. Het maakt haar vervreemding kwaadaardiger en schadelijker. Het recht op hernieuwde toeeigening is eigenlijk het recht van de massa's op zelfcontrole en autonome zelfproductie' (401). Ook hier heb ik toch twijfels. Het klinkt prachtig: de productiemiddelen komen terug in handen van de mondige wereldburger, onteigening van de Empiristen gaat geschieden, de dictatuur van het nieuwe proletariaat wordt hersteld...Toch klinkt het enigszins hol. Wáár gaat dat dan gebeuren? Geef eens enkele voorbeelden? Is het die multitude met zijn bio-politieke macht (de macht die het totale leven beslaat) die dat gaat verwezenlijken?

Tenslotte...

Zinvolle zaken en vooral zinvolle analyses hebben Hardt en Negri ons geboden. U verstaat misschien mijn opmerking dat het naar het einde toe (het alternatief) wat moeilijker en ongrijpbaarder wordt. Ik bedoel dit in beider betekenis: Empire is moeilijk te 'grijpen', laat staan een volwaardig alternatief.

Wel is het besef gewekt dat Empire een vervolmaakt stadium van het imperialisme is. Zelf denk ik dat er op het ogenblik nog wel tussenvormen zijn (het nationalisme en communisme van Cuba, Vietnam, Noord-Korea) maar dat die ofwel opgenomen gaan worden in de almacht van Empire, ofwel dat zij als hefboom en motor gaan functioneren naar de alternatieve wereld. In ieder geval laten Hardt en Negri dit perspectief wel marxistisch open, hoewel ze hier niet de hardste en sterkste alternatieven voor op tafel leggen. Aan ons om dat door te reflecteren!


Noten

  1. Michael Hardt en Antonio Negri, Empire. Van Gennep Amsterdam, 2001.

 

Zie ook: