Christologie of apologie?

Nog in de vorige eeuw (in 1999) verscheen bij Kok in Kampen van Dr. C. van der Kooi het boekje Hinkelen binnen de lijnen. Enkele krijtstrepen voor een christologie. Na lezing bekroop mij een heel dubbel gevoel: aan de ene kant bewondering voor de helderheid, waarmee in ruim honderd bladzijden het ontstaan van de klassieke kerkelijke leer en het nut daarvan voor het hedendaagse debat uiteen wordt gezet, aan de andere kant de steeds sterker wordende overtuiging: dit is niet de manier, waarop ik theologie bedrijf of zou willen bedrijven.

Waar dat in zit? Het zou wat al te goedkoop zijn - en ook te weinig oecumenisch gedacht - om te zeggen, dat het zit in het feit, dat de auteur gereformeerd is en ik hervormd ben. Toch heeft het er wel iets mee te maken. Om het heel summier - en daarmee de zaak ook wat scheef trekkend - te formuleren: Van der Kooi is op zoek naar de waarheid, hoe zit het tussen God en mens? Ik ben op zoek naar een manier van denken en redeneren, die me kan helpen na te denken over dat grote mysterie, dat niet in termen van waar of onwaar te vatten is. Als het al gaat om waarheid in de dogmatiek, dan hooguit in de Johanneïsche zin: om waarachtigheid en betrouwbaarheid, formuleringen die steek houden, die me helpen in mijn moeizame pogingen om eerlijk te leven voor het aangezicht van God en mijn medemens, maar die (zonder ooit waar of onwaar te zijn geweest) hun waarde voor mij verliezen, wanneer ze die functie niet meer hebben.

Als Van der Kooi het heeft over het hem zowel als mij zeer dierbare evangelie van Johannes, dan schrijft hij: Dit evangelie is van iets later datum en bevat onmiskenbaar een verdere theologische doordenking. Maar is het daarom minder waar? (pag. 20). Nee, het is niets minder waar dan andere evangeliën; het is Johannes' theologische visie op Jezus. Geschreven "opdat wij tot geloof zouden komen", maar met "waar" of "onwaar" heeft dit niet van doen.

Als je meent via bijbelse theologie en dogmatiek de "waarheid" ten aanzien van God en mens te kunnen ontdekken, dan moet je, wanneer je die gevonden meent te hebben, die waarheid ook verdedigen. En dat is dan ook wat Van der Kooi in zijn boek doet: hij verdedigt de klassieke leer van de drie-eenheid en de verzoeningsleer tegen de moderne theologie, die daar een aanval op zou doen. Het is in alle opzichten een apologetisch boek! Let wel: dat is op zich geen diskwalificatie!

Overigens is de schrijver ook helder over deze doelstelling, al gebruikt hij zelf het woord apologie niet. Dat blijkt al direct uit de titel van het boek: "Hinkelen binnen de lijnen". In het verleden zijn lijnen getrokken, waarbinnen het denken over de christologie zich af moet spelen en het is onze taak binnen die lijnen te blijven (het woord 'binnen' wordt gecursiveerd, want daar gaat het om). Ik ben daar waarschijnlijk te rebels voor: ik wil niet binnen de lijnen van het hinkelhok blijven, ik wil (al was Elia het daar niet mee eens) op twee en misschien wel op nog veel meer gedachten hinken. Ik wil zien, hoe door de eeuwen heen de krijtstrepen ook steeds weer zijn uitgeveegd en opnieuw getrokken en ik wil weten waarom ze dat hebben gedaan en ik wil zelfs niet uitsluiten, dat me ooit duidelijk zal worden, dat ik misschien wel helemaal op de verkeerde baan hinkel.

Het hete hangijzer

Wat de schrijver wil met zijn boek, maakt hij gelijk in zijn eerste paragraaf duidelijk (dat vind ik heerlijk en haast bijbels helder: gelijk zeggen waar het je om te doen is). Hij noemt het, de koe bij de horens vattend, "het hete hangijzer" en ik citeer het integraal:

"Is Jezus God of was hij gewoon mens, en doet het antwoord er wat toe? Zo zou men heel kort de thematiek kunnen samenvatten die momenteel aan de orde is in kerk en theologie. Het hete hangijzer is de plaats van Jezus in het christelijk geloof. Niet dat mensen in God geloven stuit op al te veel tegenspraak, wel dat mensen zo hemelhoog opgeven van Jezus en zeggen dat in Hem God zelf op aarde is verschenen, lijkt ongeloofwaardig te zijn. Wat staat daarmee op het spel? Gaat het alleen over een christologisch dogma dat in de vijfde eeuw door een aantal concilievaders is geformuleerd, en dat we bij nader inzien ook wel kunnen missen? Of gaat het om een praktijk van geloven, van omgang met leven en sterven, die al dateert van de vroegste getuigen en waarin Jezus de sleutel is tot behoud van mens en wereld? Hoeveel gaat er op de schop? Ik denk verschrikkelijk veel. Het raakt de liederen, de gebeden, de hoop en verwachting waarmee mensen sterven en vooral leven. Het raakt de kern van het christelijk geloof."

Met deze openingsparagraaf is dus niet alleen het thema van het boek aangegeven, maar wordt ook de (volgens de schrijver absoluut noodzakelijke) uitkomst vastgelegd: Hinkelen binnen de lijnen betekent: nadenken over de plaats van Jezus Christus zonder zijn goddelijk-heid ter discussie te stellen, want doe je dat wel dan wordt de kern van het christelijk geloof aangetast en gaat onze ere-dienst en onze geloofsbeleving op de schop ! Aanleiding voor het schrijven van het boek is de verwarring die over deze vragen is ontstaan, het feit dus, dat mensen (op straffe van aantasting van hun christelijk geloof) het hebben gewaagd deze kwestie toch aanhangig te maken. In dit verband worden expliciet in het boek maar twee namen genoemd: die van Kuitert en die van Den Heyer (u begrijpt, waarom ik suggereerde, dat het toch wel een erg gereformeerd boek is). Een dergelijke vooringenomenheid (in de zin van: ik wil er wel over nadenken, maar op voorwaarde dat de conclusie dezelfde is als mijn uitgangspunt) maakt het moeilijk om te analyseren, hoe deze situatie is ontstaan.

Geloof in God, geloof in Christus

Hij noemt drie redenen, waarom het godsgeloof is toegenomen en het geloof in Christus is afgenomen:

  1. De grotere openheid (er kan weer over geloof worden gesproken, zonder dat je voor gek wordt versleten of verketterd), die de mensen uitnodigt religieuze gevoelens te verwoorden los van de overgeleverde leer.
  2. De ontmoeting met de andere wereldgodsdiensten, vooral de ontmoeting met moslims maakt het ons gemakkelijker om te zeggen, dat we ook in één God geloven en moeilijker om het over een goddelijke Jezus te hebben (we willen immers niet discrimineren).
  3. De toenemende belangstelling voor Israël, die tot gevolg heeft gehad dat de koerswaarde voor het geloof in de ene God weer steeg onder gelijktijdige daling van de koersen van de traditionele christologie en leer van de drie-eenheid.

De schok die Auschwitz teweeg heeft gebracht als een belangrijke aanleiding voor deze nieuwe belangstelling voor Israël blijft ongenoemd. Zou je dat doen, dan is er immers opeens een hele goede grond om drie-eenheid en klassieke theologie in het algemeen opnieuw te doordenken, nu staat het in een rijtje van oorzaken die er ten onrechte aan hebben bijgedragen, dat het christelijk geloof op de schop is gegaan.

Angst kleurt de analyse en leidt tot een selectieve manier van kijken. Angst, dat als Jezus niet een God is alle gebed tot Jezus als Heer moet worden afgeschaft en de kerk met grote vaart moet snijden in overgeleverde leer, liederenschat en liturgische formuleringen. Wat betreft het eerste punt: mij is altijd geleerd, dat we in de naam van Jezus Christus (of zo u wilt op voorspraak van Christus) bidden tot God de Vader. En ook: als we de goddelijkheid van Jezus betwijfelen, maar wel uit de Schrift hebben geleerd, hoe de ontferming van Christus voor allen die vermoeid en belast zijn een afspiegeling op aarde is van de ontferming van God voor al zijn mensenkinderen, dan kunnen we toch nog steeds roepen: Heer ontferm U, Christus ontferm U! Wat is de prijs als je de theologische waarheid van bepaalde liturgische formuleringen gelijkstelt met een absoluut waarheidsbegrip? Mag je dan God niet meer belijden als de schepper van hemel en aarde wanneer je niet uitsluit, dat de natuurwetenschappers fysisch gezien gelijk hebben? Waarom zou ik dan niet over Jezus als de zoon van God mogen spreken, wanneer ik niet geloof, dat dit uitdrukking is van een fysieke werkelijkheid?

Nicea, Chalcedon, Canterbury

Verreweg het grootste gedeelte van het boek (van pag. 25 tot en met pag. 89) wordt besteed aan het ontstaan van de klassieke leer ten aanzien van Christus. Beginnend bij de schrijvers van het Nieuwe Testament gaan we langs in Nicea en Chalcedon en komen uiteindelijk in de Middeleeuwen bij Anselmus van Canterbury uit. Dat zijn de krijtstrepen, daarna mogen we hinkelen binnen het hok, dat zij getekend hebben.

Eigenlijk is dat verbazend als we bedenken, dat de schrijver van dit boekje ook de schrijver is van een dissertatie met als titel De denkweg van de jonge Karl Barth. Daarin gaat hij uitvoerig in op de breuk (in zijn bewoording: de theologische knik), die zich in de theologie van Barth voltrekt en instemmend citeert hij Barth als deze zegt, dat voortgaan in de theologie niet betekent doorbouwen op de fundamenten van gisteren, maar nog een keer van het begin af aan beginnen. Dat is toch wat anders dan 'hinkelen binnen de lijnen'. De theologische vernieuwing van Barth, zeker ook waar het zijn spreken over de christologie betreft, is overigens in het geheel niet aan de orde in dit boek. Kennelijk heeft volgens Van der Kooi dus ook Barth binnen de eerder getrokken lijnen gehinkeld (of juist niet en daarmee zijn relevantie verloren).

Ook de theologie van Marquardt, die zich nog evidenter dan Barth buiten de lijnen van het klassieke hinkelhok beweegt, komt niet aan de orde. Een nieuw doordenken van de traditionele leer op grond van wat er in Auschwitz gebeurd is, je vraagtekens zetten bij alles wat je voor waar hield, omdat het daar niet waar is gebleken, het is eigenlijk onmogelijk wanneer je het uitgangspunt van Van der Kooi deelt, dat je wel wat heen en weer mag springen, maar niet buiten de lijnen mag komen. De werkelijkheid waarin we leven, een werkelijkheid die tenminste mede is bepaald door de verschrikkingen van Auschwitz, kan dan eigenlijk niet bepalend worden voor ons theologische denken.

Dat wordt ook zichtbaar aan de manier, waarop Van der Kooi zijn tocht langs Nicea, Chalcedon en Canterbury maakt. Het is vooral dogmengeschiedenis, het verhaal over het ontwikkelen van bepaalde opvattingen. Het waarom van de veranderingen in die opvattingen (de historische werkelijkheid die ze toch minstens mede ingegeven zullen hebben) is daarbij niet of onvoldoende aan de orde. Ik kan daarvoor maar één oorzaak bedenken: wanneer dat zou gebeuren, dan worden die opvattingen en de veranderingen daarin niet alleen begrijpelijker, maar ook gerelativeerd en dat tast de onuitwisbaarheid van de krijtstrepen aan.

Nadrukkelijk wil Van der Kooi volhouden, dat de leer over de drie-eenheid en de goddelijkheid van Christus niet te maken heeft met de Grieks denkende wereld, waarin ze is ontstaan. Stel dat het geloof in Christus als de onoverwinnelijke zon in verband zou worden gebracht met het feit dat Constantijn (formeel zelfs voorzitter op het concilie van Nicea) de Sol Invictus (voor zijn bekering Apollo, daarna Christus) als zijn wapenspreuk beschouwde. "Dat kan wel zijn" (zo veronderstel ik, dat Van der Kooi zou antwoorden), "maar daarom hoeft het toch niet minder waar te zijn". Moeiteloos geeft hij toe, dat de oude kerk regelmatig moeite had met het menszijn van Christus (daarmee ging het christelijk geloof dus niet op de schop?), maar begrijpen en accepteren, dat het accent in deze tijd om diverse redenen en op goede gronden anders ligt en wij juist moeite hebben met de goddelijkheid van Jezus, dat gaat niet.

Zo wordt de gang door de kerkgeschiedenis gekleurd door de strijd, die Van der Kooi meent te moeten voeren tegen opvattingen als die van Kuitert en Den Heyer. Te zeggen, dat bij Den Heijer, ondanks wat hij beweert, van vreedzame coëxistentie geen sprake is (pag. 87), terwijl hij zelf door heel zijn boekje heen duidelijk maakt dat Den Heijers opvatting volgens hem buiten de krijtstrepen valt en dus binnen de kerk ontoelaatbaar is, dat lijkt me een zaak van de pot en de ketel. Zo wordt zijn boekje (zelfs wanneer de schrijver dat niet zou willen) koren op de molen van diegenen, die geprobeerd hebben Den Heyer uit zijn ambt te zetten, en eerder een stellingname in een intern gereformeerd conflict dan een wezenlijke bijdrage aan een nieuw nadenken over het geloof in Jezus Christus in onze tijd.

Krijtstrepen

Tot slot nog een laatste opmerking over de titel naar aanleiding van een zin op de voorlaatste bladzijde (pag. 105), die bij mij echt verkeerd is gevallen. Door het hele boek heen kregen we de indruk dat de schrijver het heeft over krijtstrepen, die mensen (evangelisten en concilievaders) in de loop der jaren op grond van bijbelse teksten hebben getrokken om daarbinnen het geheimenis over Jezus als waarlijk God en waarlijk mens te kunnen bevatten. En dan opeens lezen we: "We worden in het evangelie opgeroepen de strepen die God getrokken heeft, te respecteren. We worden uitgenodigd binnen de banen van dit hinkelhok mee te doen." En daarmee worden de krijtstrepen opeens tot prikkeldraadversperringen gemaakt, die me alle lust tot hinkelen ontnemen. Deus dixit! Zo is het en wie er anders over denkt is in strijd met Gods eigen woorden. Nee, op deze manier is dogmatiek niet leuk. Zo wordt het vooroordeel van moderne mensen tegen de dogmatiek dat leer en dogma afsluitend en belemmerend werken (pag. 21), dat de schrijver signaleert en dat hij zo dolgraag zou willen ontkrachten, alleen maar versterkt. En dat is jammer! Of het zonde is? Daar laat ik me niet over uit, mijn inzicht over wat van God wel en niet mag, is nu eenmaal kleiner dan dat van de schrijver.


C. van der Kooi, Hinkelen binnen de lijnen: Enkele krijtstrepen voor een christologie. Kok Kampen, 1999.